ECLI:NL:CRVB:2016:70

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
15/1177 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing bijstandsaanvraag en buitenbehandelingstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede ongegrond heeft verklaard. Appellant had zich op 18 december 2013 gemeld voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en een aanvraag ingediend op 8 januari 2014. Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellant niet alle gevraagde bankafschriften had overgelegd. Appellant heeft vervolgens opnieuw een aanvraag ingediend, maar deze werd ook afgewezen omdat hij niet op het opgegeven adres woonde. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat de ontbrekende bankafschriften essentieel waren voor de beoordeling van de bijstandsaanvraag. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens te overleggen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

15/1177 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
7 januari 2015, 14/2069 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan en E. Battaloglu als tolk. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 18 december 2013 gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Op 8 januari 2014 heeft hij een aanvraag bij het Werkplein Enschede ingediend. Daarbij heeft hij aangegeven woonachtig te zijn op het adres [opgegeven adres] te [woonplaats] (opgegeven adres).
1.2.
Bij brief van 17 januari 2014 heeft het college de beslissing op de aanvraag opgeschort en appellant gevraagd uiterlijk binnen één week onder meer afschriften van zijn bankrekeningen van de laatste drie maanden over te leggen. Het college heeft appellant erop gewezen dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gelaten. Het college heeft vervolgens niet alle gevraagde gegevens ontvangen. Het college heeft daaropvolgend een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant en heeft getracht op 16 januari 2014, 21 januari 2014, 23 januari 2014 en 30 januari 2014 een huisbezoek af te leggen op het opgegeven adres. Aangezien appellant bij deze bezoeken niet thuis is aangetroffen, heeft het college appellant bij brieven van 30 januari 2014 en 31 januari 2014 uitgenodigd voor een gesprek. Appellant is daarop zonder bericht van verhindering niet verschenen. Vervolgens heeft het college bij besluit van 4 februari 2004 de aanvraag buiten behandeling gesteld. Bij besluit van 6 februari 2014 heeft het college het verstrekte voorschot ten bedrage van € 400,- teruggevorderd.
1.3.
Op 3 maart 2014 heeft appellant zich opnieuw gemeld voor een aanvraag om bijstand. Bij een gesprek op 7 april 2014 heeft appellant het aanvraagformulier ingeleverd. Appellant heeft hierop wederom vermeld te wonen op het in 1.1 genoemde adres. Tijdens dit gesprek heeft appellant verklaard sinds november 2013 bij zijn ouders te verblijven. Bij besluit van 14 april 2014 heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant niet zijn hoofdverblijf heeft en niet woonachtig is op het opgegeven woonadres, waar hij conform de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) (thans: basisregistratie personen) staat ingeschreven.
1.4.
Bij besluit van 4 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 4 februari 2014, 6 februari 2014 en 14 april 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Buitenbehandelingstelling
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Appellant heeft niet alle gevraagde bankafschriften overgelegd. Die zijn onmiskenbaar van belang voor de beoordeling van het recht op bijstand. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden is immers de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het ontbrekende bankafschrift met volgummer 5 van 2013 van de betaalrekening van appellant relevant is voor de beoordeling van het recht op bijstand. Uit de in de aangevallen uitspraak genoemde uitspraak van de Raad van 17 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1034, volgt dat het ontbreken van één bankafschrift voldoende kan zijn om een aanvraag om bijstand buiten behandeling te laten. En uit een vergelijking van het eindsaldo van het voorgaande bankafschrift met nummer 4 en het beginsaldo van het daaropvolgende bankafschrift nummer 6 blijkt dat deze saldi niet gelijk zijn, zodat tussentijds wel degelijk ten minste één transactie moet hebben plaatsgevonden.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat zijn bank het bankafschrift met volgnummer 5 van 2013 van de ING-betaalrekening niet kon verstrekken omdat op dit bankafschrift geen transacties voorkomen en dat hij hieromtrent een verklaring van de bank over zou leggen. Appellant kan, mede gelet op wat in 4.2 is overwogen, in die uitleg niet worden gevolgd en heeft verder ook geen verklaring van de bank in het geding gebracht. Appellant moet redelijkerwijs in staat zijn geweest over dit bankafschrift te beschikken en dat tijdig over te leggen. Het college heeft hem daartoe voldoende tijd gegund. Dat het appellant, naar zijn zeggen, niet is gelukt om dit bankafschrift over te leggen moet voor zijn rekening en risico worden gelaten.
Terugvordering voorschot
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Deze beroepsgrond slaagt niet. Dringende redenen zijn aan de orde indien terugvordering van bijstand tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de betrokkene zou leiden. Appellant heeft in hoger beroep niet onderbouwd dat en, zo ja, in hoeverre de terugvordering in zijn geval dergelijke consequenties met zich meebracht.
Afwijzing nieuwe aanvraag
4.5.
Het beroep van appellant op analoge toepassing van artikel 40, vierde lid, aanhef en
sub a, van de WWB, ingevolge welke bepaling geen opschorting van de bijstand plaatsvindt indien appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten dat het opgegeven woonadres afwijkt van het adres waaronder de betrokkene in de GBA staat ingeschreven, slaagt niet. Daargelaten of deze bepaling zich leent voor analoge toepassing, stemt het opgegeven woonadres immers juist wel overeen met het adres van appellant in de GBA.
4.6.
Dat appellant vanwege angstgevoelens niet op het opgegeven woonadres zou kunnen verblijven is, zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft overwogen, voor de onderhavige situatie niet van belang. Bepalend voor het antwoord op de vraag waar iemand woont, is immers de feitelijke situatie. Reeds uit de verklaring van appellant van 7 april 2014 volgt dat hij ten tijde van de aanvraag niet op het opgegeven woonadres woonachtig was.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen
uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD