ECLI:NL:CRVB:2016:761

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
4 maart 2016
Zaaknummer
14/7063 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op basis van de Wet Wajong wegens onvoldoende bewijs van ingezetenschap en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren op 30 juni 1991, had op 30 mei 2013 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Deze aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op 20 juni 2013, met als reden dat de appellant op zijn zeventiende verjaardag geen ingezetene van Nederland was en dat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat er onvoldoende aanwijzingen waren om de appellant op zijn zeventiende verjaardag als ingezetene aan te merken. De rechtbank had vastgesteld dat de appellant pas op 2 juli 2008, kort na zijn zeventiende verjaardag, in Nederland was komen wonen. Daarnaast werd de stelling van de appellant dat hij meer beperkt was dan door het Uwv was aangenomen, door de rechtbank verworpen. De Raad voegde hieraan toe dat de appellant in 2013 geschikt was geacht voor bepaalde werkzaamheden, zoals schoonmaakwerk en taxichauffeur, en dat hij geen medische stukken had overgelegd die zijn stellingen onderbouwden.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 4 maart 2016.

Uitspraak

14/7063 WWAJ
Datum uitspraak: 4 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 november 2014, 14/5365 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kuijper en het Uwv door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren op 30 juni 1991, heeft op 30 mei 2013 een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten ingediend. Bij besluit van 20 juni 2013 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen. Het Uwv heeft bij besluit op bezwaar van 5 juni 2014 (bestreden besluit) deze afwijzing gehandhaafd, primair omdat appellant op zijn zeventiende verjaardag geen ingezetene was, subsidiair omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt was.
2. De rechtbank heeft het door appellant hiertegen ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit de persoonsgegevens van de gemeentelijke basisadministratie is gebleken dat appellant op 2 juli 2008, kort na zijn zeventiende verjaardag, in Nederland is komen wonen. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat op de peildatum sprake was van een duurzame band met Nederland. Voorts is de rechtbank van oordeel dat appellant op zijn zeventiende/achttiende verjaardag minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Er is geen grond om te concluderen dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant hebben onderschat. Bij de artsen was bekend dat appellant lijdt aan het Ehlers Danlos syndroom en in verband daarmee zijn beperkingen aangenomen. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat appellant niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellant opnieuw gesteld dat hij op zijn zeventiende verjaardag wel in Nederland woonde en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn ernstige medische klachten.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om appellant op zijn zeventiende verjaardag als ingezetene aan te merken. Appellant heeft zijn stelling ter zake ook in hoger beroep niet onderbouwd met gegevens, die tot een andere conclusie zouden moeten leiden.
4.2.
Ook de stelling van appellant dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, is door de rechtbank terecht verworpen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank ook op dit punt. De Raad voegt daaraan toe dat appellant in het kader van een Ziektewetbeoordeling in 2013 geschikt is geacht om schoonmaakwerk en werk als taxichauffeur te verrichten. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische stukken overgelegd, waaruit blijkt dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft aangenomen.
5. Het hoger beroep slaagt niet.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. van Wijk

HD