ECLI:NL:CRVB:2016:767

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
4 maart 2016
Zaaknummer
14/3888 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de beëindiging van zijn WIA-uitkering aan de orde is. Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, meldde zich op 11 augustus 2008 ziek met rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar stelde later vast dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot een wijziging van zijn uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het Uwv niet-ontvankelijk en het beroep tegen een gewijzigd besluit ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn medische belastbaarheid niet correct heeft beoordeeld en dat er een urenbeperking opgelegd moet worden. Hij betoogde dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage onjuist is berekend. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank zorgvuldig heeft geoordeeld. De Raad onderschrijft de medische conclusies van de verzekeringsartsen en oordeelt dat appellant in staat is de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde functies. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 maart 2016.

Uitspraak

14/3888 WIA
Datum uitspraak: 4 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
11 juni 2014, 13/4297 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Aanen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aanen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur. Hij heeft zich op
11 augustus 2008 ziek gemeld met rugklachten. Het Uwv heeft appellant met ingang van
9 augustus 2010 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 38,69%.
1.2.
Bij besluit van 16 april 2013 heeft het Uwv, zonder medisch en arbeidskundig onderzoek te doen, vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering op 9 juni 2013 eindigt en dat appellant vanaf die datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv aan appellant het voornemen kenbaar gemaakt om zijn besluit van 16 april 2013 te wijzigen omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, zodat zijn uitkering met inachtneming van een uitlooptermijn beëindigd wordt.
1.3.
Bij besluit op bezwaar van 8 oktober 2013 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 april 2013 ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen argumenten gezien om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts. Zij heeft daartoe overwogen dat appellant, gelet op de redelijke beweeglijkheid van de rug en het ontbreken van een neurologisch beeld, in staat moet worden geacht om lichte rugsparende werkzaamheden te verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder geen argumenten gezien om een urenbeperking vast te stellen. Daartoe is overwogen dat geen sprake is van een ziektebeeld met een beperkte energetische belastbaarheid of van een verminderde beschikbaarheid dan wel van een preventieve indicatie, omdat van een lichte belasting geen verergering van de aandoening te verwachten is. Verder is er, gelet op het ontbreken van duidelijk afwijkende bevindingen, geen medische noodzaak om extra te pauzeren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies onverminderd passend geacht.
2.1.
Appellant heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van de rechtbank op 11 maart 2014 heeft het Uwv een gewijzigd besluit op bezwaar van 27 maart 2014 (bestreden besluit 2) ingezonden. Bij dat besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 april 2013 gegrond verklaard en bepaald dat appellant tot en met 11 november 2013 recht heeft op een WGA-vervolguitkering en dat zijn uitkering, na hantering van een juiste uitlooptermijn, met ingang van
12 november 2013 wordt beëindigd.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard met bepalingen over de vergoeding van proceskosten en betaling van het griffierecht. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest en zijn er geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Zij heeft bij haar oordeel betrokken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 3 maart 2014 inzichtelijk heeft toegelicht waarom de in beroep ingezonden informatie van de orthopedisch chirurg haar geen grond heeft gegeven voor een ander medisch oordeel. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd hebben waarom de geselecteerde functies ondanks de gesignaleerde overschrijdingen voor appellant als passend kunnen worden aangemerkt.
3. Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat het Uwv zijn medische belastbaarheid niet juist heeft beoordeeld en dat er een urenbeperking opgelegd moet worden. Appellant heeft verder aangevoerd dat hij zich niet in staat acht de geselecteerde functies te verrichten en dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage onjuist heeft berekend. Appellant heeft betoogd dat het verlies aan verdiencapaciteit, uitgaande van de hoogte van het uurloon, aan de hand van de functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur
(SBC-code 267050), productiemedewerker, samenstellen van producten (SBC-code 111180) en inpakker (SBC-code 111190) vastgesteld dient te worden, leidend tot een verlies aan verdiencapaciteit van 38,18%.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad leest het hoger beroepschrift zodat appellant slechts in hoger beroep heeft willen komen tegen de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank daarbij het beroep, dat zij mede gericht heeft geacht tegen bestreden besluit 2, ongegrond heeft verklaard.
4.2.
Wat appellant tegen het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 2 heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen wordt onderschreven. Het rapport van de verzekeringsarts van 25 juni 2013 en de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 september 2013 en 3 maart 2014 bevatten deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige conclusies over de gezondheidstoestand van appellant. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de van de behandelaars van appellant afkomstige informatie betrokken in haar beoordeling. Tevens is inzichtelijk beargumenteerd waarom een medische noodzaak voor een urenbeperking of om veel te rusten ontbreekt. Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken ingezonden die zijn standpunt kunnen onderbouwen dat hij verdergaand beperkt is.
4.4.
Over de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 overweegt de Raad dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 13 april 2015 inzichtelijk heeft toegelicht waarom de theoretische schatting gebaseerd dient te worden op de functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), productiemedewerker, samenstellen van producten (SBC-code 111180) en magazijnmedewerker
(SBC-code 315020). De Raad onderschrijft deze beschouwingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst van
25 juni 2013 wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan deze functies.
4.5.
Uit wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. van Wijk

TM