ECLI:NL:CRVB:2016:775
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Wezenuitkering voor kleinkind door grootouders; uitleg van ouderloosheid in de ANW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van een wezenuitkering door grootouders voor hun kleindochter. De grootouders, die de zorg voor hun kleindochter dragen, hadden eerder een halfwezenuitkering ontvangen op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Na het overlijden van de moeder van het kind, hebben zij de voogdij over haar gekregen. De aanvraag voor een wezenuitkering werd echter afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb), omdat de vader van het kind nog in leven was en niet uit de ouderlijke macht was ontzet. De Svb stelde dat een kind slechts als ouderloos kan worden aangemerkt als beide ouders zijn overleden.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigde deze afwijzing, waarbij werd opgemerkt dat de wetgever in de ANW een beperkte uitleg van het begrip 'wees' voor ogen had. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat de vader nooit gezag heeft uitgeoefend en dat dit een ongelijke behandeling met zich meebrengt. De Raad overwoog echter dat de tekst van artikel 9 van de ANW geen ruimte biedt voor een ruime uitleg en dat de wetgever aansluiting heeft gezocht bij eerdere wetgeving, waarin ook sprake was van ontzetting uit de ouderlijke macht.
De Raad concludeerde dat de situatie van de ouder die nooit gezag heeft gehad niet gelijkgesteld kan worden aan die van een ouder die uit de ouderlijke macht is ontzet. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door H.J. Simon, met L.L. van den IJssel als griffier.