ECLI:NL:CRVB:2016:777
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking ouderdomspensioen op grond van detentie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die in deze procedure niet is verschenen, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat zijn ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) per 1 november 2009 had ingetrokken. De intrekking was gebaseerd op artikel 8b van de AOW, dat stelt dat het recht op pensioen vervalt indien iemand rechtens zijn vrijheid is ontnomen. De Svb had een bedrag van € 12.629,62 teruggevorderd, dat te veel was betaald aan de appellant, en had een betalingsregeling vastgesteld.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant opnieuw aangevoerd dat hij ten onrechte gedetineerd is geweest, maar de Raad oordeelde dat deze grieven buiten de omvang van het geding vallen. De Svb had ter zitting meegedeeld dat de aflossingscapaciteit van de appellant recent op nihil was vastgesteld, wat ook een belangrijke factor was in de beoordeling van de zaak.
De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.