ECLI:NL:CRVB:2016:787

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
15/815 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake te laat ingediend bezwaar en herzieningsverzoek bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het bezwaar tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellante had in 2011 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), maar haar aanvraag werd afgewezen omdat haar woonsituatie niet kon worden vastgesteld. In 2013 diende zij opnieuw een aanvraag in, die wel werd goedgekeurd. Appellante verzocht in 2014 om herziening van het eerdere besluit, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar te laat was ingediend en dat appellante geen verschoonbare reden had gegeven voor de overschrijding van de bezwaartermijn. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij door haar psychische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad benadrukte dat de mogelijkheid om terug te komen van een besluit niet bedoeld is om een discussie te voeren over een zaak die al in bezwaar of beroep had kunnen worden behandeld.

Uitspraak

15/815 WWB, 15/816 WWB
Datum uitspraak: 8 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 december 2014, 14/4397 en 14/7630 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C. Bakker-Havinga, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker-Havinga en P. Sarkissian. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.C. Los.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 12 oktober 2011 heeft appellante zich bij UWV Werkplein gemeld om bijstand aan te vragen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 31 oktober 2011 heeft zij de aanvraag ingediend.
1.2.
Bij besluit van 19 januari 2012 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de feitelijke woonsituatie van appellante niet kan worden vastgesteld.
1.3.
Op 31 januari 2013 heeft appellante zich opnieuw bij UWV Werkplein gemeld om bijstand aan te vragen. Op 7 februari 2013 heeft zij de aanvraag ingediend, waarbij zij op het aanvraagformulier als gewenste ingangsdatum van de bijstand 1 februari 2013 heeft vermeld. Bij besluit van 27 maart 2013 heeft het college aan appellante bijstand toegekend met ingang van 31 januari 2013.
1.4.
Op 29 augustus 2013 heeft appellante het college verzocht het besluit van 19 januari 2012 te herzien.
1.5.
Bij besluit van 14 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 april 2014 (bestreden besluit 1), heeft het college het herzieningsverzoek afgewezen op de grond dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.6.
Op 14 mei 2014 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 januari 2012. Bij besluit van 30 juni 2014 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het bezwaar te laat is ingediend en dat appellante voor de overschrijding van de bezwaartermijn met ruim twee jaar geen verschoonbare reden heeft aangevoerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat en voor zover van belang, ten aanzien van de overschrijding van de bezwaartermijn het volgende overwogen. Uit de overgelegde medische gegevens, waaronder een verslag van 7 januari 2013 van
M. Koornneef, GZ-psycholoog bij GGZ Rijnstreek, een brief van 19 maart 2014 van huisarts R.S. Gebel en een brief van 28 januari 2014 van J. Cornelis, sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij GGZ Rijnstreek, kan niet worden afgeleid dat de medische situatie van appellante van zodanige aard was, dat tijdig bezwaar maken, al dan niet met hulp van derden, niet van haar kon worden gevergd. Ten aanzien van het herzieningsverzoek heeft de rechtbank overwogen dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb naar voren heeft gebracht. Uit de overgelegde medische gegevens blijkt dat de psychische klachten van appellante zich al voordeden ten tijde van haar aanvraag om bijstand en in de periode die daarop volgde tot aan de afwijzing daarvan bij het besluit van 19 januari 2012. Het had dan ook op de weg van appellante gelegen deze omstandigheden in die periode dan wel in bezwaar tegen het besluit van 19 januari 2012 aan te voeren. Dat pas later bij appellante de diagnose PTSS is gesteld, doet daar niet aan af. De omstandigheid dat appellante niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 19 januari 2012 komt voor haar rekening en risico. De mogelijkheid om terug te komen van een besluit is niet bedoeld om een discussie over een zaak te voeren die in bezwaar of beroep had kunnen worden gevoerd.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bezwaar (bestreden besluit 2)
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van 14 mei 2014 na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn is ingediend.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat haar oorlogstrauma, waarvoor de diagnose PTSS is gesteld, in alle heftigheid naar boven kwam bij iedere associatie met mensen die haar bijstandsaanvraag moesten beoordelen. Het was juist bij contact met specifiek die mensen ten tijde van haar eerste aanvraag om bijstand dat appellante voor het eerst de verschrikkingen van haar ervaringen in de oorlog heeft herbeleefd.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat uit de overgelegde medische gegevens niet kan worden afgeleid dat de medische situatie van appellante ten tijde van het besluit van 19 januari 2012 van zodanige aard was, dat tijdig bezwaar maken, al dan niet met hulp van derden, niet van haar kon worden gevergd. Verwezen wordt naar de overwegingen van de rechtbank waarop dit oordeel berust. Ook uit de informatie in de brief van 10 februari 2014 van R. van Poppel, maatschappelijk werker bij Kwadraad, en de medische informatie die huisarts F.K. Obaidy op 25 februari 2014 aan de gemachtigde van appellante heeft gestuurd, komt weliswaar naar voren dat bij appellante ten tijde hier van belang sprake was van psychische problematiek, maar daarmee heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat is geweest om, al dan niet met hulp van derden, bezwaar te maken tegen dat besluit.
Herziening (bestreden besluit 1)
4.5.
Het herzieningsverzoek van appellante strekt ertoe dat het college terugkomt van het besluit van 19 januari 2012. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op een dergelijk verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.6.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de door appellante overgelegde (medische) informatie geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden blijken als in 4.5 omschreven. Verwezen wordt naar het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel berust. Het enkele feit dat bij appellante de diagnose PTSS is gesteld kan niet als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid worden aangemerkt. De psychische klachten die aan deze diagnose ten grondslag liggen, bestonden immers al voor het besluit van 19 januari 2012.
4.7.
Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en M. Hillen en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) B. Fotchind
HD