ECLI:NL:CRVB:2016:823
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Recht op een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op een WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Appellant, die als zelfstandig cementvloerenlegger werkte, was op 21 mei 2010 uitgevallen door knie- en rugklachten. Hij had op 22 januari 2012 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, die door het Uwv op 16 maart 2012 werd goedgekeurd met een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Na bezwaar werd deze beoordeling herzien naar 65 tot 80%. De rechtbank Oost-Brabant oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat de geconstateerde beperkingen correct waren vastgesteld, met uitzondering van beroepsmatig autorijden. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv aangenomen. Hij verwees naar rapporten van medisch adviseurs ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische informatie en dat er geen nieuwe gegevens waren die een andere conclusie rechtvaardigden. De Raad oordeelde dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn beperkingen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep, die werden begroot op € 2.414,11.