Uitspraak
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Stals. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de medische beperkingen van de appellant correct waren vastgesteld. De Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsartsen was opgesteld.
De Raad benadrukte dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie hadden meegewogen en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De appellant had in hoger beroep dezelfde argumenten herhaald als in de eerdere procedures, maar de Raad vond deze niet overtuigend. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid niet voldoende was om recht te geven op een uitkering.
De Raad bevestigde ook dat de functies die aan de appellant waren voorgehouden, passend waren en dat er geen sprake was van overschrijding van zijn belastbaarheid. De rechtbank had bovendien terecht geoordeeld dat de kosten voor een elektrische palletwagen, die de appellant nodig achtte voor de functie van productiemedewerker, niet onredelijk waren en dat de werkgever deze kosten in redelijkheid kon worden opgelegd. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.