ECLI:NL:CRVB:2016:837
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van Zeben-de Vries
- L.H.J. van Haarlem
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WGA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), met een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,17%. Appellante was van mening dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij wegens psychische klachten uit dienst was getreden, terwijl dit in werkelijkheid het gevolg was van een arbeidsconflict. Daarnaast was zij het niet eens met de beoordeling van het Uwv, omdat haar behandelend psychiater niet was geraadpleegd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante recht heeft op de WGA-uitkering. De Raad oordeelde dat de door appellante ingebrachte medische stukken niet voldoende bewijs boden voor een afwijkende beoordeling van haar beperkingen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts in beginsel mag uitgaan van zijn eigen oordeel, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn voor een afwijkend standpunt van de behandelend sector, wat in dit geval niet aan de orde was.
De Raad concludeerde dat de geselecteerde voorbeeldfuncties, die zijn gebruikt om de mate van arbeidsongeschiktheid te berekenen, medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.