ECLI:NL:CRVB:2016:837

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
15/272 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
  • L.H.J. van Haarlem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WGA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), met een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,17%. Appellante was van mening dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij wegens psychische klachten uit dienst was getreden, terwijl dit in werkelijkheid het gevolg was van een arbeidsconflict. Daarnaast was zij het niet eens met de beoordeling van het Uwv, omdat haar behandelend psychiater niet was geraadpleegd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante recht heeft op de WGA-uitkering. De Raad oordeelde dat de door appellante ingebrachte medische stukken niet voldoende bewijs boden voor een afwijkende beoordeling van haar beperkingen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts in beginsel mag uitgaan van zijn eigen oordeel, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn voor een afwijkend standpunt van de behandelend sector, wat in dit geval niet aan de orde was.

De Raad concludeerde dat de geselecteerde voorbeeldfuncties, die zijn gebruikt om de mate van arbeidsongeschiktheid te berekenen, medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

15/272 WIA
Datum uitspraak: 4 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 december 2014, 14/3352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 22 januari 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 25 oktober 2011 uitgevallen voor haar werk als maatschappelijk werkster.
1.2.
Het Uwv heeft, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 4 december 2013 vastgesteld dat voor appellante per 22 oktober 2013 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan. De mate van haar arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 43,17%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat in de aangevallen uitspraak ten onrechte is vermeld dat zij vanwege psychische klachten uit dienst is getreden. Zij is niet wegens psychische klachten uit dienst getreden, maar wegens een arbeidsconflict. Voorts is zij het niet eens met de uitspraak omdat de rechtbank de beoordeling van het Uwv heeft overgenomen en de bevindingen van haar behandelaar en psychiater buiten beschouwing heeft gelaten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ter beoordeling staat of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, behorend bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% tot 80%.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit de door appellante ingebrachte medische stukken niet afgeleid kan worden dat zij meer dan wel andere beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is vastgesteld. De brief van de behandelend psychiater van appellante van 20 november 2013 biedt daarvoor geen aanknopingspunten nu daar alleen in wordt vermeld dat zij onder behandeling is en trouw op haar afspraken komt. Voor zover appellante heeft beoogd haar in beroep aangevoerde grond te handhaven dat er ten onrechte geen overleg met haar behandelend psychiater heeft plaatsgevonden wordt overwogen dat volgens vaste jurisprudentie (uitspraak van 20 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863) een verzekeringsarts in beginsel mag uitgaan van zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is evenwel aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van beide situaties heeft zich hier voorgedaan, zodat er voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding heeft bestaan om nadere informatie in te winnen bij de behandelend psychiater.
4.3.
Voor zover appellante heeft beoogd aan te voeren dat het Uwv zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet geschikt is voor haar eigen werk, omdat zij slechts tijdelijk in een situatie verkeert van rouw en depressie, wordt overwogen dat het Uwv op grond van de Wet WIA na een wachttijd van 104 weken beoordeelt wat op dat moment de mogelijkheden en beperkingen voor het verrichten van arbeid van een verzekerde zijn. Indien een verzekerde na deze wachttijd (nog) niet in staat is om zijn eigen werk te verrichten, wordt op grond van de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb) als arbeid in aanmerking genomen, de algemeen geaccepteerde arbeid waarmee een betrokkene per uur het meest kan verdienen. Het Uwv kan bij de beoordeling per einde van de wachttijd niet uitgaan van de omstandigheid dat een verzekerde in de toekomst mogelijk zijn of haar eigen werk weer kan verrichten.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML, is de rechtbank terecht van oordeel dat de door de arbeidskundige (bezwaar en beroep) geselecteerde voorbeeldfuncties, aan de hand waarvan de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid is berekend, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.5.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding om het Uwv te veroordelen tot een vergoeding van de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van Zeben-de Vries, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2016.
(getekend) G. van Zeben-de Vries
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM