ECLI:NL:CRVB:2016:849
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om Wubo-uitkering en verzoek om herziening
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1946 in het voormalig Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad op 10 november 2000, omdat niet was gebleken dat appellante was getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd op 30 maart 2001. Appellante heeft in juli 2014 verzocht om herziening van de afwijzing, maar dit verzoek werd afgewezen op 16 oktober 2014, omdat er geen nieuwe feiten of gegevens waren die aanleiding gaven om de eerdere afwijzing te herzien.
Tijdens de zitting op 28 januari 2016 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat haar broer en zuster wel een uitkering kregen. De Raad heeft echter vastgesteld dat voor aanspraken op grond van de Wubo de aanvrager direct betrokken moet zijn geweest bij oorlogsgeweld. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe feiten of gegevens waren die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. De verklaring van appellante's zuster bood geen onderbouwing voor de conclusie dat appellante oorlogsgeweld had ondergaan.
De Raad heeft ook het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de oorlogsomstandigheden van appellante niet gelijk waren aan die van haar broer en zuster. Gezien deze overwegingen heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 10 maart 2016.