ECLI:NL:CRVB:2016:851
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit ingangsdatum uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1964, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin de ingangsdatum van zijn periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) ter discussie staat. Appellant was eerder als tweede generatie vervolgingsslachtoffer gelijkgesteld met de vervolgde en had eerder voorzieningen ontvangen, maar zijn aanvraag voor een periodieke uitkering was afgewezen omdat zijn psychische klachten niet leidden tot invalidering volgens de Wuv. Na een hernieuwde aanvraag in oktober 2013, werd hem een uitkering toegekend met ingang van 1 oktober 2013, maar hij betwistte de ingangsdatum en stelde dat hij vanaf 2003 recht had op de uitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 maart 2016 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat op basis van artikel 34, eerste lid, van de Wuv de uitkering ingaat op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. Aangezien appellant zijn aanvraag op 14 oktober 2013 indiende, werd de ingangsdatum vastgesteld op 1 oktober 2013. De Raad oordeelde dat de bepaling dwingend recht omvat en dat verweerder geen mogelijkheid had om hiervan af te wijken. De argumenten van appellant dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om opnieuw een aanvraag in te dienen, werden niet gehonoreerd. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het bestreden besluit.
De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, met M.S. Boomhouwer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.