ECLI:NL:CRVB:2016:921

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
14/2589 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.M. van de Kade
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag om toekenning van kinderbijslag en terugwerkende kracht

In deze zaak heeft appellant, een Marokkaanse nationaliteit, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) inzake de toekenning van kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellant had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet en later de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. In 2010 diende hij een aanvraag in voor kinderbijslag, maar de Svb stelde vast dat hij niet verzekerd was voor de AKW en dat zijn recht op kinderbijslag maximaal een jaar voor de aanvraag kon worden toegekend. Na bezwaar werd het recht op kinderbijslag voor een aantal kinderen vastgesteld, maar in 2013 werd een herhaalde aanvraag ingediend, die door de Svb werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, en appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit van de Svb te herzien. De Raad bevestigde dat het bestuursorgaan bevoegd is om een herhaalde aanvraag in volle omvang te heroverwegen, maar dat dit niet leidt tot een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant in hoger beroep niet nieuw waren en reeds eerder waren behandeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de aanvraag van appellant voor verdere terugwerkende kracht werd afgewezen.

Uitspraak

14/2589 AKW
Datum uitspraak: 11 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 april 2014, 13/5904 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft de Marokkaanse nationaliteit en was van 17 april 1992 tot 16 april 1993 in het genot van een uitkering krachtens de Ziektewet. In deze periode is appellant naar Marokko vertrokken. In 2006 heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besloten appellant met terugwerkende kracht tot 16 april 1993 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
In augustus 2010 heeft appellant een aanvraag om kinderbijslag ingediend. Bij besluit van 28 september 2011 heeft de Svb vastgesteld dat op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) het recht op kinderbijslag maximaal een jaar voor de datum van de aanvraag kan worden toegekend en dat appellant met ingang van het derde kwartaal van 2009 niet verzekerd was voor de AKW. Met ingang van het derde kwartaal had appellant daarom geen recht op kinderbijslag.
1.3.
Het daartegen ingediende bezwaar is door de Svb bij beslissing op bezwaar van
23 februari 2012 gegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb op grond van de geldende regelgeving en vaste rechtspraak het recht op kinderbijslag beoordeeld vanaf het vierde kwartaal van 1997. Bij dat besluit heeft de Svb tevens vastgesteld dat appellant voor een tweetal kinderen recht had op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 1997 respectievelijk over het vierde kwartaal van 1997 tot en met het vierde kwartaal van 1998.
1.4.
Appellant heeft tegen het besluit van 23 februari 2012 beroep ingesteld. In haar uitspraak van 6 november 2012 overweegt de rechtbank dat de Svb gelet op de geldende regelgeving en de uitspraak van de Raad van 16 april 2009 (ECLI:NL:CRVB: 2009:BI1498) en de omstandigheden van het geval terecht is uitgegaan van een beoordelingsperiode vanaf het vierde kwartaal van 1997. Voorts overweegt de rechtbank in die uitspraak dat de Svb in het besluit van 18 februari 2012 ten onrechte geen besluit op de aanvraag heeft genomen voor zover die aanvraag zag op het recht op kinderbijslag voor twee andere kinderen van appellant. De rechtbank ziet daarbij aanleiding zelf te voorzien en stelt vast dat de aanvraag voor kinderbijslag voor beide kinderen dient te worden afgewezen. Dit leidt de rechtbank tot de beslissing dat het ingestelde beroep gegrond moet worden verklaard, het besluit van
23 februari 2012 dient te worden vernietigd voor zover daarbij is nagelaten een beslissing te nemen op de aanvraag voor kinderbijslag voor twee andere kinderen van appellant. Daarbij bepaalt de rechtbank voorts dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van
18 februari 2012 voor zover dat besluit is vernietigd. Appellant is tegen deze uitspraak niet in hoger beroep gekomen zodat die kracht van gewijsde heeft gekregen.
1.5.
In verband met een herhaalde aanvraag in 2013 heeft de Svb bij besluit van 2 mei 2013 vastgesteld dat, nu het recht op kinderbijslag maximaal een jaar voor de datum van de aanvraag kan worden toegekend, het recht op kinderbijslag met ingang van het eerste kwartaal van 2012 dient te worden vastgesteld. Gegeven het feit dat alle kinderen van appellant op
1 januari 2012 ouder zijn dan 18 jaar, bestaat er voor appellant geen recht op kinderbijslag.
1.6.
Naar aanleiding van het tegen dat besluit ingediende bezwaar trekt de Svb het besluit van 2 mei 2013 bij het besluit van 10 juli 2013 in, omdat naar het oordeel van de Svb de herhaalde aanvraag van appellant moet worden gezien als een verzoek om terug te komen van het besluit van 23 februari 2012. Bij een eveneens 10 juli 2013 gedateerd besluit stelt de Svb vast dat er geen reden bestaat om terug te komen van het besluit van 23 april 2013. Voorts bestaat er - gegeven de aangedragen argumenten - geen aanleiding om vanaf het herzieningsverzoek geheel of gedeeltelijk aan het verzoek van appellant tegemoet te komen.
1.7.
Het tegen het besluit van 2 mei 2013 ingediende bezwaar wordt door de Svb blijkens het besluit van 12 september 2013 (bestreden besluit) tevens gericht geacht tegen het besluit van 10 juli 2013. Bij dat bestreden besluit wordt het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij stelt de Svb vast dat naar zijn oordeel het punt van geschil de mate van terugwerkende kracht betreft.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat met het in rechte vaststaande besluit van 23 februari 2012 de Svb appellant een recht op kinderbijslag heeft toegekend met terugwerkende kracht vanaf het vierde kwartaal van 1997. Voorts overweegt de rechtbank onder verwijzing naar vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van
5 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:724) dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat daaraan niet in de weg. Bij het handhaven van de eerdere afwijzing, kan dit echter niet leiden tot een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Gelet hierop gaat de rechtbank uit van de oorspronkelijke afwijzing en beperkt zij zich in dit geval tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de Svb tot het oordeel had moeten komen dat terug moest worden gekomen op het besluit van 23 februari 2012. Het feit dat appellant met terugwerkende kracht een uitkering ingevolge de WAO heeft ontvangen, is reeds bij het besluit van 23 februari 2012 beoordeeld. De Svb heeft het feit dat appellant sinds 2010 een uitkering ingevolge de Algemene ouderdomswet ontvangt, terecht buiten beschouwing gelaten, nu dit niet ziet op de periode hier in geding.
3. In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat, nu hem met terugwerkende kracht een uitkering ingevolge de WAO is toegekend, met verdergaande terugwerkende kracht kinderbijslag moet worden toegekend.
4. De Svb heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Terecht wijst de rechtbank erop dat het bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is een verzoek van een belanghebbende om terug te komen van een eerder op een aanvraag genomen besluit, inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. In het kader van de toetsing door de bestuursrechter kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
5.2.
Ook naar het oordeel van de Raad is in dit geval niet gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan de Svb verdergaande terugwerkende kracht had moeten aannemen dan nu is geschied. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in de kern gelijk aan hetgeen hij in eerdere bezwaar- en beroepsprocedure naar voren heeft gebracht. Die gronden zijn door de Svb en de rechtbank, verwezen wordt met name naar de in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de rechtbank van 6 november 2012, reeds in een eerder stadium bij de besluitvorming en bij de beoordeling van het beroep betrokken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van de Kade, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2016.
(getekend) M.M. van de Kade
(getekend) G.J. van Gendt

AP