Uitspraak
.Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dezfouli. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WAO-uitkering van appellant, die sinds 19 januari 2004 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant had ook een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW) ontvangen. Het Uwv ontdekte dat appellant vanaf 1 oktober 2008 werkzaamheden had verricht in een restaurant en hieruit inkomsten had ontvangen, die hij niet had gemeld. Dit leidde tot besluiten van het Uwv op 10 april 2013, waarbij de uitkering en toeslag van appellant werden herzien en een bedrag van in totaal € 58.069,46 werd teruggevorderd.
Appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, wat leidde tot een bestreden besluit op 13 november 2013, waarin het bezwaar gedeeltelijk gegrond werd verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, waaronder dat hij de werkzaamheden had doorgegeven aan de gemeente en dat het Uwv zich formalistisch opstelde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant verplicht was om zijn inkomsten aan het Uwv te melden en dat hij dit niet had gedaan. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep van appellant werd verworpen. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.