ECLI:NL:CRVB:2016:933
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als huishoudelijke hulp werkte, had zich ziek gemeld vanwege slaapproblemen en duizeligheid. Het Uwv had haar per 29 november 2013 geschikt geacht voor haar maatgevende arbeid en beëindigde haar ziekengeld. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat de verzekeringsartsen onvoldoende informatie hadden ingewonnen bij haar psycholoog en dat er geen rekening was gehouden met haar duizeligheidsklachten. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat appellante op de datum in geding in staat was haar werk te verrichten. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellante en dat de medische stukken die in hoger beroep waren ingediend geen nieuw licht op de zaak wierpen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.