2.2.Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen
bestreden besluit 3 ongegrond verklaard.
3. Betrokkene heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Het college heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak 1 gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Intrekking
4.1.1.Ten aanzien van de intrekking loopt de te beoordelen periode van 15 januari 2013 tot en met 11 september 2013.
4.1.2.Het college heeft, zoals ter zitting desgevraagd nader toegelicht, aan het bestreden besluit 1 ten grondslag gelegd dat betrokkene in de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden heeft geleefd van B en dat zij daarmee geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Als subsidiair standpunt heeft het college naar voren gebracht dat het recht op bijstand niet is vast te stellen omdat betrokkene de werkzaamheden en de daaruit verkregen inkomsten van B niet heeft gemeld en het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld omdat over de omvang van de werkzaamheden van B geen duidelijkheid bestaat.
4.1.3.De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen voldoende basis bieden voor de conclusie dat betrokkene en B in de hier te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden hebben geleefd. Betrokkene heeft op 19 augustus 2013 verklaard dat B bijna dagelijks op haar adres is, dat hij blijft slapen als hij geen slaapplek heeft, dat hij dan ook mee-eet, dat hij nu beschikt over een sleutel en dat zijn spullen nog in haar woning liggen. Dit betekent dat betrokkene gedurende de in geding zijnde periode niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd, zodat geen recht op bijstand bestond naar de norm voor een alleenstaande ouder. Aan het door het college in beroep en in hoger beroep ter zitting toegelichte subsidiaire standpunt komt de Raad daarom niet toe. De rechtbank heeft het voorgaande niet onderkend. Dit betekent dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover deze ziet op de gegrondverklaring van het beroep tegen bestreden besluit 1 en de gegeven opdracht. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaren.
Afwijzing van de aanvraag
4.2.1.Voorts ligt ter beoordeling voor de afwijzing van de aanvraag van 1 november 2013. De hier te beoordelen periode loopt van 1 november 2013 tot en met 13 maart 2014.
4.2.2.Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. Daarbij dient de betrokkene duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie. Indien de betrokkene niet aan deze wettelijke inlichtingenverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.3.De beroepsgrond van betrokkene dat zij voldoende informatie heeft verstrekt over de werkzaamheden van B en dat het recht op bijstand wel is vast te stellen, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat betrokkene en B onvoldoende duidelijkheid hebben gegeven over de werkzaamheden van B als marktkoopman en de daaruit verkregen inkomsten. Betrokkene en B hebben hierover immers geen consistente verklaringen afgelegd. Tijdens de werkintake op 9 december 2013 hebben betrokkene en B verklaard dat B sinds kort ongeveer twee dagen per week op de markt staat. B heeft daarnaast op 25 februari 2014 verklaard dat hij twee à drie dagen per week op de markt staat en gemiddeld een omzet tussen de € 100,- en € 250,- per dag heeft. Anders dan betrokkene stelt, heeft zij van deze werkzaamheden van B geen deugdelijke boekhouding of administratie overgelegd. De door betrokkene overgelegde overzichten zijn niet als zodanig aan te merken. Daarbij komt dat deze door betrokkene in bezwaar overgelegde overzichten van de maanden oktober, november en december 2013 niet overeenkomen met de in beroep overgelegde urenoverzichten. Op de urenoverzichten staat bijvoorbeeld 7 december 2013 vermeld als gewerkte dag, terwijl deze in de maandoverzichten niet staat vermeld. Verder stroken deze overzichten niet met de hiervoor genoemde verklaringen van betrokkene en B, omdat op de overzichten aanzienlijk minder dagen dan de in de gesprekken genoemde twee à drie dagen per week vermeld staat. Het college heeft dan ook terecht geconcludeerd dat betrokkene en B onvoldoende inzicht hebben gegeven in hun financiële situatie met als gevolg dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.4.Uit 4.2.2 en 4.2.3 volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt. De aangevallen uitspraak 1 moet, voor zover deze bestreden besluit 2 betreft, dan ook worden bevestigd.
Herziening en terugvordering
4.3.1.De hier te beoordelen periode loopt van 1 maart 2011 tot en met 14 januari 2013.
4.3.2.Betrokkene heeft betwist dat B in de hier te beoordelen periode werkzaamheden op de markt heeft verricht en heeft onder meer aangevoerd dat B eerst in januari 2013 de marktkraam van Y heeft overgenomen.
4.3.3.Niet in geschil is dat B ook in de hier te beoordelen periode op de markt aan
[het plein] aanwezig is geweest. De aanwezigheid tijdens reguliere arbeidsuren op een bestaande werkplek rechtvaardigt volgens vaste rechtspraak de vooronderstelling dat de desbetreffende persoon ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid verricht. Vergelijk de uitspraak van 4 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM4269. Betrokkene heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De verklaring van marktmeester [K.] (K) van 27 augustus 2013 biedt voldoende grondslag voor de conclusie dat B in de hier te beoordelen periode werkzaamheden verrichtte als marktkoopman. K heeft verklaard dat B sinds maart 2011 tot en met omstreeks januari 2013 in elk geval iedere zaterdag achter een kraam stond, dat hij alleen handelde, dat hij zich in 2011 heeft voorgedaan als Y, dat dit bij een controle van de pasfoto’s op de marktpassen in januari 2013 aan het licht kwam, dat B toen heeft toegegeven dat hij B was en niet Y, dat hij nadat hij erop was gewezen dat hij alleen onder een eigen marktpas mag handelen zelf een marktpas heeft aangevraagd en dat hij sindsdien met deze marktpas tot juni 2013 zeker wekelijks op zaterdag op de markt aan [het plein] staat. K heeft de door hem afgelegde verklaring nadat deze aan hem is voorgelezen voor akkoord ondertekend. Eerst ter zitting van de Raad heeft B aangevoerd dat K pas per augustus 2012 werkzaam was als marktmeester zodat hij geen wetenschap kan hebben van de periode voorafgaand aan augustus 2012. Nog daargelaten dat deze stelling in een zeer laat stadium wordt opgeworpen, betekent deze stelling niet dat de verklaring van K niet zou kunnen kloppen. K heeft immers verklaard over de aanwezigheid van B op de markt uit hoofde van zijn functie als marktmeester. Bovendien heeft B ter zitting van de rechtbank bevestigd dat hij in de hier te beoordelen periode op de markt is geweest om zich te oriënteren, te netwerken en dat zijn aanwezigheid als een onbetaalde stage moet worden gezien. 4.3.4.De beroepsgrond dat deze marktmeester ten onrechte Y voor B heeft aangezien slaagt evenmin. Marktmeester K heeft immers in zijn verklaring een duidelijk onderscheid gemaakt tussen B en Y en gedetailleerd uiteengezet dat Y achteraf bezien steeds B bleek te zijn geweest. Geen grond wordt gezien de juistheid van de verklaring van K in twijfel te trekken. Daarbij is tevens van belang dat K de controlerende functie van marktmeester bekleedt. Aan de door betrokkene overgelegde verklaring van Y, inhoudende dat B nooit bij hem in zijn marktkraam heeft gestaan en in januari 2013 zijn marktkraam heeft overgenomen, kan voorts mede gelet op de gedetailleerde verklaring van K en de in 4.3.3 genoemde verklaring van B zelf niet de waarde worden gehecht die betrokkene daaraan gehecht wenst te zien.
4.3.5.Uit 4.3.2 tot en met 4.3.4 volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak 2 moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.