ECLI:NL:CRVB:2016:968

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
15/602 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens onredelijke termijn en gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft verzoeker, die in Marokko woont, op 15 januari 2015 een verzoek om herziening ingediend van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 november 2012. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 14 januari 2010, waarbij de aanvraag van verzoeker voor een WAO-uitkering buiten behandeling is gesteld. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit werd ongegrond verklaard op 1 juli 2010, omdat hij ten tijde van zijn aanvraag niet verzekerd was voor de WAO. De Raad had eerder in een uitspraak van 16 november 2012 de beslissing van de rechtbank Amsterdam bevestigd, die het beroep van verzoeker tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard.

Tijdens de zitting op 5 februari 2015 was verzoeker niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer. De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker in zijn herzieningsverzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen, maar enkel heeft verzocht om een nieuwe beoordeling op basis van reeds bekende medische stukken. De Raad heeft in eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 20 maart 2015, geoordeeld dat een herzieningsverzoek dat meer dan een jaar na bekendheid met de feiten wordt ingediend, als onredelijk laat wordt beschouwd.

In dit geval was het verzoek om herziening meer dan twee jaar na de oorspronkelijke uitspraak ingediend, zonder dat er nieuwe feiten waren gepresenteerd. De Raad concludeert dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het niet voldoet aan de vereisten van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 maart 2016.

Uitspraak

15/602 WAO
Datum uitspraak: 18 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 november 2012, 11/2848 WAO
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats], Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij een op 15 januari 2015 door de Raad ontvangen brief verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 november 2012, 11/2848 WAO, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4064.
Het Uwv heeft op dit verzoek om herziening gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015. Verzoeker is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 14 januari 2010 heeft het Uwv besloten de aanvraag van verzoeker tot een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) buiten behandeling te stellen. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit is bij besluit op bezwaar van 1 juli 2010 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat verzoeker ten tijde van zijn aanvraag voor een invaliditeitspensioen niet verzekerd was voor de WAO, aangezien zijn dienstverband op 6 juli 1992 was geëindigd, hij al in 1993 definitief is teruggekeerd naar Marokko en hij geen werkzaamheden in Nederland meer heeft verricht.
2. Bij uitspraak van 16 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4064, waarvan verzoeker herziening vraagt, heeft de Raad de uitspraak van 12 april 2011 van de rechtbank Amsterdam bevestigd. In die uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoeker tegen het onder 1 genoemde besluit op bezwaar van 1 juli 2010 ongegrond verklaard.
3. De Raad heeft bij een uitspraak van 5 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4066, een verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 november 2012 afgewezen op de grond dat verzoeker heeft beoogd op basis van reeds bekende gegevens een - bij het rechtsmiddel van herziening niet passende - hernieuwde discussie over zijn arbeidsongeschiktheid te voeren.
4. Verzoeker heeft in zijn herhaald verzoek om herziening van 15 januari 2015 opnieuw uitsluitend om een nieuwe beoordeling verzocht op basis van de reeds bekende (medische) stukken.
5. Het verzoek om herziening heeft betrekking op een uitspraak van vóór 1 januari 2013. Dit betekent dat, gelet op artikel 1 van Deel C van de Wet aanpassing bestuursrecht (overgangsrecht), artikel 8:88 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nog van toepassing is. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055, geoordeeld dat een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
6.2.
Verzoeker heeft andermaal geen nieuwe feiten en omstandigheden gesteld. Het verzoek is opnieuw gebaseerd op de reeds bekende (medische) stukken en beoogt wederom een nieuwe beoordeling. Nu geen nova zijn gesteld en de uitspraak waarvan herziening is verzocht dateert van twee jaar voor de datum van het herzieningsverzoek, moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
6.3.
Uit 6.1 en 6.2 vloeit voort dat het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.W.L. van der Loo

NK