ECLI:NL:CRVB:2016:985
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft in een besluit van 27 mei 2014 bepaald dat de WIA-uitkering van appellant wordt ingetrokken met ingang van 28 juli 2014, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, nadat de rechtbank Den Haag in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond had verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit terecht heeft onderschreven. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben appellant onderzocht en de informatie van de behandelend sector in hun beoordeling meegewogen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de vastgestelde beperkingen in twijfel trekken. De Raad heeft ook de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld en vastgesteld dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat de intrekking van de WIA-uitkering van appellant in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 maart 2016.