ECLI:NL:CRVB:2017:1085

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2017
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
13/2386 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over weigering WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2017, met zaaknummer 13/2386 WIA-T, wordt de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen aan appellante beoordeeld. Appellante, die als schoonmaakster werkte, is sinds 22 oktober 2009 arbeidsongeschikt door rug- en gewrichtsklachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, maar appellante is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de medische beperkingen van appellante heeft onderschat, wat heeft geleid tot een onjuiste beoordeling van haar arbeidsmogelijkheden. De Raad heeft het Uwv opgedragen om de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aan te passen en de functies opnieuw te bezien, aangezien de aard van het vastgestelde gebrek niet voor een andere wijze van herstel leent dan door het Uwv zelf. De uitspraak volgt op een zorgvuldige beoordeling van de medische rapporten, waaronder die van psychiater dr. M. Kazemier, die concludeerde dat appellante meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad heeft de beslissing openbaar uitgesproken en het Uwv heeft zes weken de tijd om het geconstateerde gebrek te herstellen.

Uitspraak

13/2386 WIA-T
Datum uitspraak: 17 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 27 maart 2013, 12/974 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.R. Lambooy, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. I.J. Blekman, advocaat. Het Uwv is, met bericht, niet ter zitting verschenen.
Na de zitting is het onderzoek heropend en is dr. M. Kazemier, psychiater, verzocht zijn standpunt als neergelegd in het rapport van 23 april 2014 te verduidelijken. Kazemier heeft op 20 december 2015 gereageerd.
Partijen hebben hun zienswijze hierop ingezonden.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk gedurende 20 uur per week werkzaam geweest als schoonmaakster. Zij is op 22 oktober 2009 uitgevallen met rugklachten en later gewrichtsklachten. Naar aanleiding van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellante onderzocht door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Bij het arbeidskundig onderzoek werd na functieduiding een verlies aan verdienvermogen van 12,15% berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 17 november 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 20 oktober 2011 geen recht heeft op een Wet WIA-uitkering.
1.2.
In de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML alsnog een beperking ten gevolge van allergieën opgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gelet op de wijziging in de FML het verlies aan verdienvermogen berekend op 15,48%. Het Uwv heeft bij besluit van 13 april 2012 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit berust op een zorgvuldig onderzoek. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. Voor wat betreft de gestelde concentratieproblemen en vergeetachtigheid heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat bij onderzoeken door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de geheugenproblematiek niet is genoemd en daarvan ook niet is gebleken. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat door de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende is gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum.
3.1.
Appellante kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen. Zij heeft ter ondersteuning van haar standpunt het oordeel gevraagd van Kazemier. Hij heeft op 23 april 2014 gerapporteerd naar aanleiding van een onderzoek op 16 januari 2014. Kazemier heeft geconcludeerd dat appellante op en rond de datum in geding (reeds) aanmerkelijk meer beperkt was dan in de FML is neergelegd.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juni 2013 en 8 januari 2015 verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Desgevraagd heeft Kazemier op 20 december 2015 zijn standpunt als neergelegd in het rapport van 23 april 2014 verduidelijkt. Hij heeft gesteld dat bij appellante sprake is van een hoog spanningsniveau en bij lage belasting al snel optredende vermoeidheid en pijnklachten. Concentratie en geheugenprestaties kunnen fluctueren door pijnsensaties en gevoelens van vermoeidheid. Bij een hoog spanningsniveau is zij snel overbelast en mede ten gevolge van vermoeidheid is een duurbeperking geïndiceerd en zal appellante het beste functioneren in een stressarme, vertrouwde omgeving. Ten aanzien van het begin van deze beperkingen heeft Kazemier opgemerkt dat deze voortkomen enerzijds uit appellantes depressiegevoeligheid en anderzijds vanwege verdere aantasting van haar weerbaarheid door de auto-immuunziekte die na een lange voorgeschiedenis gediagnosticeerd is in 2009.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 7 januari 2016 gesteld dat de brief van 20 december 2015 van Kazemier geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. In het rapport van 9 februari 2016 heeft hij er op gewezen dat de verzekeringsartsen appellante kort na de datum in geding hebben gezien en informatie van de behandelende sector uit die tijd hebben meegenomen.
4.3.
Het rapport van Kazemier geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Hij heeft appellante zelf onderzocht en kennis genomen van de relevante stukken uit het dossier. Over zijn bevindingen heeft hij op uitvoerige, consistente en inzichtelijke wijze gerapporteerd, waarna hij in zijn reactie van 20 december 2015 de vraagpunten van de Raad en hetgeen is opgeworpen in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenzeer inzichtelijk heeft besproken. Hoewel hij appellante ruim na de datum in geding heeft onderzocht, heeft hij overtuigend toegelicht dat de door hem geconstateerde beperkingen ook op die datum van toepassing zijn.
4.4.
Uit het rapport van Kazemier volgt dat verdergaande beperkingen aan de orde zijn dan door het Uwv aangenomen. Appellante zal alleen kunnen werken onder stabiele werkomstandigheden, zonder stresserend werk met beperkte sociale contacten; tevens dient een urenbeperking te worden aangenomen. Wat het laatste betreft: in het conceptrapport van
3 maart 2014 van Kazemier wordt gesproken over een belastbaarheid van 6 uur per dag. Dit betekent dat ook in de rubrieken I, II en VI beperkingen moeten worden opgenomen.
5. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het Uwv de medische beperkingen van appellante heeft onderschat met het gevolg dat de arbeidsmogelijkheden van appellante op een onjuiste medische grondslag zijn gebaseerd. In het voorliggende geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het Uwv. Het Uwv wordt opgedragen het geconstateerde gebrek te herstellen door de FML aan te passen en de functies opnieuw te bezien.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2017.