ECLI:NL:CRVB:2017:1095

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2017
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
16/5477 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning IVA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 juli 2016. Appellante, die sinds 20 januari 2010 een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), heeft zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld en stelt dat zij al sinds 2002 arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft in een besluit van 12 juni 2015 vastgesteld dat appellante per 1 juni 2011 toegenomen arbeidsongeschikt is, en heeft haar WIA-uitkering vanaf die datum berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In een daaropvolgend besluit van 13 november 2015 heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard, waardoor zij vanaf 1 juni 2011 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep heeft ingesteld. In het hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de IVA-uitkering al in 2002 had moeten worden toegekend. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellante per 1 juni 2011. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv in redelijkheid de ingangsdatum van de IVA-uitkering op 1 juni 2011 heeft kunnen vaststellen, aangezien appellante medio 2011 onder medische behandeling is gesteld.

Daarnaast heeft de Raad vastgesteld dat appellante, ondanks haar medische problematiek, vanaf 2002 tot aan haar uitval in 2008 diverse werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft ontvangen, wat erop wijst dat er geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid sinds 2002. Appellante heeft haar standpunt dat zij al sinds 2002 in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering niet met medische gegevens onderbouwd. Gelet op deze overwegingen heeft het hoger beroep geen doel getroffen en is de aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

16/5477 WIA-PV
Datum uitspraak: 3 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 juli 2016, 15/8108 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: G.J. van Gendt
Ter zitting is verschenen: mr. M.J.H.H. Fuchs, vertegenwoordiger van het
Uwv.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Appellante ontvangt met ingang van 20 januari 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante heeft zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld waarbij zij heeft aangegeven dat dit al sinds het jaar 2002 het geval is. Bij besluit van 12 juni 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante toegenomen arbeidsongeschikt is, waarbij de datum van toegenomen arbeidsongeschiktheid op arbitrair
1 juni 2011 is gesteld. Met ingang van deze datum heeft het Uwv de aan appellante toegekende WIA-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 13 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 juni 2015 gegrond verklaard in die zin dat appellante met ingang van 1 juni 2011 volledig èn duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht, zodat appellante vanaf 1 juni 2011 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en, onder meer, aangevoerd dat de IVA-uitkering al in het jaar 2002 had moeten worden toegekend.
De Raad stelt vast dat gelet op de door appellante aangevoerde gronden, een procesbelang alleen is gelegen in de beroepsgrond om met ingang van het jaar 2002 in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante per 1 juni 2011. Eveneens wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat het Uwv in redelijkheid de ingangsdatum van de IVA-uitkering heeft kunnen vaststellen op 1 juni 2011 omdat appellante zich medio 2011 onder medische behandeling heeft gesteld.
Ter zitting is namens het Uwv nog toegelicht dat appellante, met haar medische problematiek, vanaf 2002 tot aan haar uitval in 2008 diverse werkzaamheden heeft verricht waaruit zij inkomsten heeft ontvangen. Dit wijst er niet op dat bij appellante sinds het jaar 2002 sprake is van volledige èn duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de Wet WIA. Voorts heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend tegen de hersteldmeldingen in juni 2001 en in juni 2004 in het kader van de Ziektewet, waardoor de geschiktheid voor het eigen werk vaststaat. Appellante heeft haar standpunt dat zij al sinds het jaar 2002 in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering, niet met (medische) gegevens onderbouwd.
Gelet op het voorgaande treft het hoger beroep geen doel.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) G.J. van Gendt (getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

NW