ECLI:NL:CRVB:2017:1096

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
16/1100 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn in het kader van de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar dat was ingediend door appellante tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 19 juli 2013. Dit besluit had betrekking op de afwijzing van een verzoek om herziening van een eerder besluit van 19 januari 2012, waarin was medegedeeld dat appellante geen recht had op een halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb aannemelijk had gemaakt dat het besluit van 19 juli 2013 op 3 september 2013 aan de gemachtigde van appellante was verzonden. De Raad stelde vast dat de bezwaartermijn was aangevangen op 4 september 2013, en dat het op 11 september 2014 door de Svb ontvangen bezwaar buiten de termijn van zes weken was ingediend. De gemachtigde van appellante had niet kunnen aantonen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 10 maart 2017.

Uitspraak

16/1100 ANW
Datum uitspraak: 10 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 januari 2016, 15/2062 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.A. Soebhag, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Ook zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2017. Namens appellante is haar gemachtigde verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 19 januari 2012 heeft de Svb aan appellante medegedeeld dat zij geen recht heeft op een halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, omdat haar dochter [naam dochter] niet door de overleden biologische vader is erkend en hierover door de rechtbank ook geen uitspraak is gegeven. Bij beslissing op bezwaar van 27 juni 2012 is het bezwaar tegen het besluit van 19 januari 2012 ongegrond verklaard, waardoor dat besluit in rechte is komen vast te staan.
1.2.
Bij brief van 24 juni 2013 is namens appellante verzocht om herziening van het besluit van 19 januari 2012.
1.3.
Bij besluit van 19 juli 2013 heeft de Svb het verzoek om herziening afgewezen. De Svb heeft dat besluit aan appellante verzonden.
1.4.
Bij brief van 28 augustus 2013 heeft de gemachtigde van appellante de Svb, onder verwijzing naar een eerder schrijven van 24 juni 2013, medegedeeld nog niets te hebben vernomen.
1.5.
Naar aanleiding hiervan heeft de Svb op 3 september 2013 een kopie van het besluit van 19 juli 2013 aan de gemachtigde van appellante gezonden.
1.6.
Bij brief van 11 september 2014 is namens appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 juli 2013. Daarbij is gesteld dat het besluit van 19 juli 2013 ten onrechte alleen aan appellante is gezonden.
1.7.
Bij het bestreden besluit van 24 februari 2015 is het bezwaar tegen het besluit van
19 juli 2013 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is het standpunt ingenomen dat de gemachtigde van appellante pas op
3 september 2014 een afschrift van het besluit van 19 juli 2013 heeft ontvangen. Daarbij heeft de gemachtigde van appellante verder gesteld dat hij de Svb op 28 augustus 2013 en
28 augustus 2014 heeft gerappelleerd en dat hij op 3 september 2014 telefonische navraag bij de Svb heeft gedaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is.
4.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de Svb de verzending van het besluit van
19 juli 2013 op 3 september 2013 aan de gemachtigde van appellante aannemelijk heeft gemaakt. Daarvoor is van belang dat uit de in hoger beroep door de Svb overgelegde computeruitdraai, waarin de contacten en de correspondentie tussen de gemachtigde van appellante en de Svb zijn opgenomen, blijkt van de verzending van een brief aan een derde op 3 september 2013. Onder de gedingstukken bevindt zich voorts een brief van
3 september 2013 gericht aan de gemachtigde van appellante waarin is vermeld dat de Svb naar aanleiding van zijn schrijven van 28 augustus 2013 hem het besluit zendt dat op
19 juli 2013 aan appellante is verzonden.
4.4.
Aan de andere kant heeft de gemachtigde van appellante niet aannemelijk gemaakt dat hij het besluit niet in september 2013 maar pas in 2014 heeft ontvangen. De gemachtigde van appellante heeft bij brief van 22 augustus 2014 aan de Svb gesteld, onder verwijzing naar zijn brieven van 24 juni 2014 en 28 augustus 2014, dat hij in de zaak van appellante nog niet heeft mogen vernemen van de Svb. Onder de gedingstukken bevinden zich echter geen brieven gedateerd op 24 juni 2014 of 28 augustus 2014. Onder de gedingstukken bevinden zich daarentegen wel brieven van de gemachtigde van appellante van 24 juni 2013 en
28 augustus 2013. Daar komt bij dat de gemachtigde van appellante in de brief van
22 augustus 2014 verwijst naar een brief met de toekomstige datum van 28 augustus 2014, die al verzonden zou zijn. De stelling van de gemachtigde van appellante dat hij pas in september 2014 kennis heeft genomen van het in september 2013 aan hem verzonden besluit van
19 juli 2013, wordt om deze redenen niet gevolgd.
4.5.
Dit betekent dat de bezwaartermijn is aangevangen op 4 september 2013. Het op
11 september 2014 door de Svb ontvangen bezwaar is buiten de termijn van zes weken ingediend. In wat door de gemachtigde van appellante is aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
4.6.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2017.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) A.M.C. de Vries

UM