ECLI:NL:CRVB:2017:1113
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 31 augustus 2015 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend. Het college verzocht appellant om bewijsstukken in te leveren, maar appellant voldeed niet aan de gestelde eisen en deadlines. Het college heeft vervolgens de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat appellant de gevraagde stukken niet tijdig had ingeleverd.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 21 maart 2017 geoordeeld dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Raad overweegt dat de beslistermijn was opgeschort door de brief van 28 september 2015, waarin appellant werd uitgenodigd om de ontbrekende stukken mee te nemen naar een afspraak. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de noodzaak om de stukken in te dienen, maar de Raad oordeelt dat appellant had moeten begrijpen dat hij nog gegevens moest aanleveren, gezien de communicatie van het college.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad concludeert dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen, en dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier.