Uitspraak
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het Werkplein Hart van West-Brabant ongegrond heeft verklaard. Appellant had zich op 6 juni 2011 gemeld voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), omdat zijn uitkering op 16 juni 2011 zou eindigen. Hij ontving een uitnodiging voor een intakegesprek op 27 juni 2011, maar verscheen daar niet zonder bericht van verhindering. Later, op 11 januari 2012, diende hij opnieuw een aanvraag in, maar het dagelijks bestuur weigerde de bijstand met terugwerkende kracht tot 16 juni 2011, omdat appellant niet op het intakegesprek was verschenen. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat volgens vaste rechtspraak er in beginsel geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de datum van aanvraag. Appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte voorbijging aan zijn eerdere melding, maar de Raad oordeelt dat de melding van 6 juni 2011 niet heeft geleid tot een tijdige aanvraag. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij door het college is afgehouden van het indienen van een aanvraag. Ook zijn argumenten over zijn medische situatie en beperkte kennis van de Nederlandse taal werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.