In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld voor appellante, die als decodeerder werkzaam was. Appellante had na een ziekmelding tot 19 oktober 2010 ziekengeld ontvangen, maar het Uwv stelde vast dat zij per 21 januari 2013 weer geschikt was voor haar werk. Appellante betwistte deze beslissing en voerde aan dat zij lijdt aan dunnevezelneuropathie, wat haar ongeschikt zou maken voor haar functie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter geconcludeerd dat de medische gegevens geen aanleiding gaven om appellante ongeschikt te achten voor haar werk als decodeerder. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellante opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts op inzichtelijke wijze had gemotiveerd waarom de medische informatie van de neuroloog geen aanleiding gaf om de eerdere beslissing te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij geschikt werd geacht voor haar werkzaamheden.