ECLI:NL:CRVB:2017:1134
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na langdurige ziekte en de rol van verzekeringsartsen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellante recht heeft op ziekengeld na een langdurige ziekteperiode. Appellante, die als boekhouder werkte, meldde zich op 21 februari 2014 ziek met hoofdpijn- en nekklachten, alsook psychische klachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige concludeerde het Uwv dat appellante per 12 april 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar loon te verdienen met passend werk.
De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat het ontbreken van een diagnose voor haar hoofdpijnklachten niet betekent dat er geen ernstige stoornis is. Ze stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar lichamelijke en psychische klachten, en overhandigde aanvullende informatie van haar behandelend neuroloog.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van het Uwv goed gemotiveerd waren. De Raad bevestigde dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante per 12 april 2015 geen recht meer had op ziekengeld, en het hoger beroep werd verworpen. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van griffier B. Dogan.