ECLI:NL:CRVB:2017:1282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
15/2914 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en verzekeringsstatus appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die als stuwadoor werkte op basis van een nulurencontract, had een operatie ondergaan wegens hartritmestoornissen en verzocht het Uwv om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) na complicaties. Het Uwv weigerde de uitkering, omdat appellant op de datum in geding, 31 oktober 2013, niet meer verzekerd was onder de ZW. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

Appellant betoogt dat hij al voor 31 oktober 2013 ziek was en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig was. De Raad beoordeelt de argumenten van appellant en concludeert dat de verzekeringsarts op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant pas ongeschikt tot werken was na zijn ziekenhuisopname op 11 november 2013. De Raad verwijst naar de rapporten van de verzekeringsarts en concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant geen recht heeft op ziekengeld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/2914 ZW
Datum uitspraak: 5 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
19 maart 2015, 14/4170 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.R. Lieuw On, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Lieuw On. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als stuwadoor op basis van een nulurencontract. Het is dienstverband is geëindigd op 30 september 2013. Appellant heeft op
12 november 2013 een operatie ondergaan wegens hartritmestoornissen. Als gevolg van complicaties na deze operatie heeft appellant last gekregen van ernstige benauwdheid. Bij brief van 16 december 2013 heeft appellant het Uwv verzocht om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 26 mei 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 31 oktober 2013 geen recht heeft op ziekengeld, omdat hij op dat moment niet meer verzekerd was op grond van de ZW. Het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 2 september 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 september 2014 ten grondslag gelegd. Deze arts heeft gesteld dat appellant pas ongeschikt tot het verrichten van zijn werk is geworden op 11 november 2013, de datum van de ziekenhuisopname.
2. De rechtbank heeft het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat het standpunt van het Uwv dat appellant niet voor 31 oktober 2013 ziek was in de zin van de ZW, berust op zorgvuldig onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en dat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de uitkomsten daarvan.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant niet reeds per een eerdere datum dan 31 oktober 2013 ziek was in de zin van de ZW. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand is gekomen, en dat appellant geen nadere medische gegevens heeft ingediend die aanleiding zouden geven tot een ander oordeel.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de ZW, is de werknemer de natuurlijke persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerst lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt en die in privaat- of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Op grond van artikel 46, eerste lid, van de ZW heeft degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, tegenover het Uwv aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven. Indien de verzekering berust op een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 van de ZW ontstaat de in de eerste zin bedoelde aanspraak op ziekengeld eerst na het eindigen van die dienstbetrekking.
4.2.
In geschil is de vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat appellant niet reeds voor 31 oktober 2013 ongeschikt was tot het verrichten van zijn werk. De argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd om aan te tonen dat hij al voor
31 oktober 2013 ziek was hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep op goede gronden niet kunnen overtuigen. Onder verwijzing naar onder meer de rapporten van die arts van
1 september 2014 en 7 juli 2015 en de stukken die door appellant in de loop van de procedure zijn ingebracht kan worden vastgesteld dat appellant in de zomermaanden van 2011 tot en met 2013 als stuwadoor middels een heftruck passagiersschepen laadde en loste. Als hij werd opgeroepen werkte hij gedurende 1,5 dag gemiddeld 12 uur per week. Appellant is sinds 2009 bekend met aanvalsgewijs boezemfibrilleren en tijdens een controle in mei 2013 is wegens de toename van de aanvallen besloten tot operatief ingrijpen. Ter voorbereiding van de operatie heeft op 9 juli 2013 een hartcatheterisatie plaatsgevonden. Daarbij zijn geen bijzonderheden gevonden en appellant is diezelfde dag uit het ziekenhuis ontslagen. Op 23 augustus 2013 is appellant door het hartteam in het OLVG besproken en geaccepteerd voor de door zijn cardioloog voorgestelde operatie. Appellant heeft in de periode van mei 2013 tot en met
16 september 2013 zijn werk als stuwadoor verricht.
4.3.
De beschouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
1 september 2014 is consistent en goed te volgen. Terecht heeft deze arts in zijn rapport van
7 juli 2015 opgemerkt dat alle in hoger beroep aangevoerde gronden al eerder door hem zijn besproken en geen aanleiding geven voor een gewijzigd standpunt. Het standpunt dat pas met de ziekenhuisopname op 11 november 2013 de ongeschiktheid tot werken een aanvang heeft genomen wordt gevolgd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv terecht en op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op ziekengeld.
4.4.
Uit wat in 4.2 en 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) N. Veenstra

UM