In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich op 21 november 2009 ziek meldde na een voetbalongeval, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering die later werd omgezet in een WGA-vervolguitkering. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 13 februari 2012 en per 20 januari 2014 respectievelijk 65 tot 80% en 64,38% bedroeg. Appellant was van mening dat zijn beperkingen waren onderschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt was, met recht op een IVA-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft de deskundige L. Greveling-Fockens ingeschakeld om de medische situatie van appellant te beoordelen. In haar rapport concludeerde zij dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de belastbaarheid van appellant op de relevante data juist weergeeft. De Raad oordeelde dat de door het Uwv geselecteerde functies passend waren en dat er geen reden was om de conclusies van de deskundige in twijfel te trekken. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende medisch onderzoek had verricht en dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk waren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die werden begroot op € 2.475,-, en het griffierecht van € 168,- werd vergoed.