ECLI:NL:CRVB:2017:137

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
14/6144 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich op 21 november 2009 ziek meldde na een voetbalongeval, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering die later werd omgezet in een WGA-vervolguitkering. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 13 februari 2012 en per 20 januari 2014 respectievelijk 65 tot 80% en 64,38% bedroeg. Appellant was van mening dat zijn beperkingen waren onderschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt was, met recht op een IVA-uitkering.

De Centrale Raad van Beroep heeft de deskundige L. Greveling-Fockens ingeschakeld om de medische situatie van appellant te beoordelen. In haar rapport concludeerde zij dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de belastbaarheid van appellant op de relevante data juist weergeeft. De Raad oordeelde dat de door het Uwv geselecteerde functies passend waren en dat er geen reden was om de conclusies van de deskundige in twijfel te trekken. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende medisch onderzoek had verricht en dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk waren.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die werden begroot op € 2.475,-, en het griffierecht van € 168,- werd vergoed.

Uitspraak

14/6144 WIA
Datum uitspraak: 13 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 september 2014, 14/168 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.E. Stam, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend.
De Raad heeft L. Greveling-Fockens, verzekeringsarts, als deskundige benoemd teneinde van verslag en advies te dienen. Deze heeft op 11 juli 2016 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben gereageerd op dit rapport.
De reactie van appellant van 15 september 2016 heeft de Raad aanleiding gegeven de deskundige te bevragen.
Bij brief van 20 oktober 2016 heeft Greveling-Fockens gereageerd.
Vervolgens hebben beide partijen de Raad toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen, waarop de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was laatstelijk werkzaam als algemeen monteur voor 38,50 uur per week. Op 21 november 2009 heeft appellant zich ziek gemeld naar aanleiding van een voetbalongeval met hersenletsel. Appellant is met ingang van 21 november 2011 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 67,68%. Bij besluit van 19 april 2013 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering per 13 februari 2012 wordt omgezet in een
WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 augustus 2013 op juiste wijze de beperkingen van appellant weergeeft. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een drietal functies voor appellant geselecteerd. Bij besluit van 4 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en tevens gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 20 januari 2014 64,38% bedraagt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv naar aanleiding van het van rechtswege aflopen van de loongerelateerde WGA-uitkering en de overgang naar de WGA-vervolguitkering een medisch onderzoek heeft verricht en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk gemotiveerd heeft waarom er geen reden is appellant meer beperkt te achten dan bij de beoordeling per 21 november 2011. Met betrekking tot de door appellant voorgestane urenbeperking heeft de rechtbank overwogen dat er geen medische stukken voorhanden zijn waaruit kan volgen dat een verdergaande urenbeperking dan 6 uur per dag en 30 uur per week is aangewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank is tevens van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft waarom de geselecteerde functies geschikt te achten zijn voor appellant en waarom er vanwege de verschillende actualisatiedata op sommige aspecten een signalering is komen te vervallen.
3.1.
Appellant kan zich met de aangevallen uitspraak niet verenigen en heeft naar voren gebracht dat ten onrechte door het Uwv geen expertise is verzocht alvorens tot het bestreden besluit te komen, dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij vanwege zijn hoofdpijnklachten, die toenemen bij lichamelijke en psychische inspanning, niet in staat is arbeid te verrichten. Appellant heeft voor ondersteuning van zijn standpunt gewezen op de gegevens van zijn behandelend revalidatie-arts en de brief van zijn huisarts van 2 juli 2014. Appellant is van mening dat ten onrechte geen waarde gehecht is aan het besluit van 16 april 2014 van het Uwv waarbij afgezien is van het treffen van re-integratieactiviteiten. Tevens gaan de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant te boven. Zo kan appellant niet gedurende 5 uur geconcentreerd achter een weefmachine werken en is hij evenzeer niet in staat om langdurig geconcentreerd in een lawaaiige omgeving werk te verrichten. Appellant meent dat hij volledig arbeidsongeschikt is en aanspraak heeft op een IVA-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 januari 2015 en 10 november 2015 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 februari 2015 en 11 november 2015, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding gaat het om de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per
13 februari 2012 en per 20 januari 2014.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het deskundigenrapport van Greveling-Fockens geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellant zijn door haar bij de beoordeling betrokken en het rapport is inzichtelijk en consistent. Greveling-Fockens komt in haar rapport tot de conclusie dat de FML de belastbaarheid op beide data in geding juist weergeeft. Zij heeft helder uiteengezet dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Zij heeft rekening gehouden met het gewijzigde medicijngebruik van appellant. Ook heeft zij uiteengezet waarom de door het Uwv vastgestelde urenbeperking voldoende is. De bezwaren die door appellant in de brief van 15 september 2016 tegen het rapport van 11 juli 2016 van Greveling-Fockens naar voren zijn gebracht zijn door haar in de brief van 20 oktober 2016 besproken en zijn onvoldoende om de juistheid van de in het rapport neergelegde conclusie in twijfel te trekken. Zij heeft overtuigend toegelicht waarom op de data in geding geen sprake was van een depressie. De in het rapport omschreven conclusie over de beperkingen van appellant zowel per 13 februari 2012 als per 20 januari 2014 wordt dan ook gevolgd.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige Louwers van 11 april 2014 over de re-integratie niet volgt dat appellant niet in staat kan worden geacht arbeid te verrichten, nu het tot de specifieke deskundigheid van de (bezwaar)verzekeringsarts behoort om op basis van medisch objectiveerbare klachten de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid vast te stellen en het niet aan de arbeidsdeskundige is om een oordeel te geven over de effecten van andere medicatie die appellant is gaan slikken. Ook uit het rapport van Greveling-Fockens volgt niet dat appellant wegens de medicatie helemaal niet kan werken.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 13 augustus 2013 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies passend zijn. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben, laatstelijk in hoger beroep met het rapport van 11 november 2015, toereikend gemotiveerd dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. De Raad volgt de rechtbank ook in haar oordeel omtrent de actualisatie van de functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat, ondanks de signaleringen bij de functie medewerker interne dienst in de per 7 mei 2012 geactualiseerde versie, de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Nu eerst in hoger beroep afdoende is toegelicht dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant, bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 2.475,- aan rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.475,-.
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
M.D.F. Smit-de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M.D.F. Smit-de Moor

IJ