In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 30 augustus 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Appellant, die als heftruckchauffeur werkte, had zich op 30 juli 2013 ziek gemeld en ontving ziekengeld van het Uwv. Tijdens de Eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde de verzekeringsarts dat appellant ongeschikt was voor zijn arbeid, maar wel benutbare mogelijkheden had. De arbeidsdeskundige oordeelde dat appellant geschikt was voor andere functies en berekende dat hij meer dan 65% van zijn maatmanloon kon verdienen. Appellant ging in bezwaar tegen het besluit van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank. In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met de ernst van zijn klachten en dat er wel degelijk sprake was van een hernia. Het Uwv verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv op goede gronden had beslist en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.