ECLI:NL:CRVB:2017:1402

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
15/6077 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Eerstejaars ZW-herbeoordeling en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 30 augustus 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Appellant, die als heftruckchauffeur werkte, had zich op 30 juli 2013 ziek gemeld en ontving ziekengeld van het Uwv. Tijdens de Eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde de verzekeringsarts dat appellant ongeschikt was voor zijn arbeid, maar wel benutbare mogelijkheden had. De arbeidsdeskundige oordeelde dat appellant geschikt was voor andere functies en berekende dat hij meer dan 65% van zijn maatmanloon kon verdienen. Appellant ging in bezwaar tegen het besluit van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank. In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met de ernst van zijn klachten en dat er wel degelijk sprake was van een hernia. Het Uwv verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv op goede gronden had beslist en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

15/6077 ZW
Datum uitspraak: 7 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
5 augustus 2015, 15/83, (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Smeets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R.M.M. Menting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft via een uitzendbureau als heftruckchauffeur in ploegendienst bij een bedrijf gewerkt en heeft zich op 30 juli 2013 voor dit werk ziek gemeld. De arbeidsovereenkomst met het uitzendbureau is per die datum beëindigd op grond van een overeengekomen uitzendbeding, waarna appellant van het Uwv ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) heeft ontvangen.
1.2.
In het kader van een zogenoemde Eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft een anamnese afgenomen en appellant lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts is uitgegaan van de diagnoses Discopathie cervicaal/HNP, HNP L4-L5 of L5-S1 en lawaai slechthorendheid en heeft in zijn rapport van 25 juni 2014 geconcludeerd dat appellant ongeschikt voor zijn arbeid is maar wel benutbare mogelijkheden heeft. De verzekeringsarts heeft de beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
25 juni 2014. Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige appellant ongeschikt geacht voor het verrichten van de maatgevende arbeid, geschikt bevonden voor een aantal functies en berekend dat appellant op 29 juli 2014 meer dan 65% van zijn maatmanloon kan verdienen. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 11 juli 2014 vastgesteld dat appellant per 30 augustus 2014 (datum in geding) geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.3.
Naar aanleiding van het tegen dit besluit gerichte bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens zijn rapport van 24 november 2014 dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en de door appellant in bezwaar overgelegde medische informatie bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het advies van de primaire verzekeringsarts en de beperkingen, zoals door hem in de FML vastgelegd, onderschreven. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er een duidelijk verschil tussen de klachten en beperkingen zoals door appellant beleefd en de bevindingen uit medisch onderzoek, is geen sprake van een HNP en spelen andere factoren, zoals persoonskenmerken en sociale omstandigheden, een rol bij de klachtbeleving van de appellant. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek verricht en daarvan verslag gedaan in een rapport van 16 december 2014. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellant geschikt geacht voor grotendeels dezelfde functies, te weten productiemedewerker (samensteller van producten), inpakker (handmatig), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur en loketbediende. Op basis van de eerste drie functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep berekend dat appellant 67,96% van het maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 19 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant in voldoende mate en op een zorgvuldige wijze in kaart heeft gebracht. De informatie van de behandelend artsen is in de beoordeling meegenomen. Niet gebleken is dat die informatie onjuist is uitgelegd. De rechtbank heeft geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van de voor appellant in de FML opgenomen beperkingen. De rechtbank heeft evenmin reden gezien om te twijfelen aan de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat door de verzekeringsartsen onvoldoende rekening is gehouden met de ernst van zijn klachten, waardoor er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. In tegensteling tot wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen, is er volgens appellant wel degelijk sprake van een hernia. Appellant heeft verwezen naar een brief van orthopedisch chirurg R.D. Donk van 17 november 2011 en een brief van anesthesioloog dr. R.M.T. van Dongen van 19 januari 2012, waarin is beschreven dat beeldvormend onderzoek een foraminale HNP L4/L5 aan de linker zijde toont met mogelijke prikkeling van de wortel L5 aldaar. Appellant heeft tevens aangevoerd dat zijn belastbaarheid in de geselecteerde functies wordt overschreden. Verzocht is om het Uwv te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de ten onrechte niet uitbetaalde uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de voor appellant in de FML opgenomen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een aanvullend rapport van 13 februari 2017 uiteen gezet waarom hij niet is uitgegaan van het bestaan van een hernia rond de datum in geding. Hij heeft verwezen naar een verslag van radioloog G.A. Hoffland van een op 8 augustus 2013 verricht MRI-onderzoek en naar twee daarna door neuroloog F.H.M. Kornips opgestelde brieven. In deze stukken is vermeld dat op cervicaal niveau geen HNP is geconstateerd. Op lumbaal niveau is een bulging disc geconstateerd. Van een HNP op dit niveau werd, naar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht, niet meer gesproken. Daarmee is voldoende inzichtelijk waarom verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van het niet langer bestaan van een HNP in de nek en/of de lage rug. Voorts geldt dat het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierover geen gevolgen heeft gehad voor de voor appellant aangenomen beperkingen, nu de FML in bezwaar niet is gewijzigd. Door de verzekeringsarts zijn in verband met de nek- en rugklachten van appellant uitgebreide beperkingen aangenomen binnen de rubriek Dynamische handelingen en de rubriek Statische houdingen. De in hoger beroep overgelegde informatie van revalidatiearts drs. P.W.A. Muitjens van 18 november 2015 en de overige in het dossier aanwezige medische informatie geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden.
4.3.
Geoordeeld wordt voorts dat de belasting van appellant in de uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet wordt overschreden. Inzichtelijk is gemotiveerd dat appellant, ondanks de in een aantal functies voorkomende signaleringen, in staat kan worden geacht deze functies te verrichten. Verwezen wordt naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 9 juli 2014, het Resultaat functiebeoordeling en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 december 2014. In het rapport van 13 februari 2017 van de arbeidsdeskundige is aangetoond dat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd 67,96% blijft. Appellant kan met deze functies meer dan 65% van het maatmaninkomen verdienen.
5. Uit overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het Uwv op goede gronden heeft beslist dat appellant op 30 augustus 2014 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de ZW. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dat betekent dat er geen grond is voor de door appellant verzochte schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over een na te betalen uitkering.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Gayir
IvR