ECLI:NL:CRVB:2017:1406

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
16/1802 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en het recht op ziekengeld na Eerstejaars ZW-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant en zijn recht op een Ziektewet (ZW) uitkering. Appellant had zich op 4 februari 2014 ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten, na eerder als schoonmaker te hebben gewerkt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in juni 2014 in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering, maar na een Eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde de verzekeringsarts dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts stelde beperkingen vast in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en concludeerde dat appellant in staat was om meer dan 65% van het maatmanloon te verdienen.

Appellant ging in bezwaar tegen het besluit van het Uwv dat hij per 18 april 2015 geen recht meer had op ziekengeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigde de eerdere bevindingen, maar voegde enkele beperkingen toe op basis van de psychische aandoeningen van appellant. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanwijzingen waren dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat de medische beoordeling juist was. Appellant had onvoldoende onderbouwd dat hij op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had beslist dat appellant geen recht had op een ZW-uitkering. De argumenten van appellant in hoger beroep werden als herhalingen van eerdere stellingen beschouwd, en de Raad vond geen reden om aan de medische inschatting van de verzekeringsartsen te twijfelen. De uitspraak werd openbaar gedaan en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/1802 ZW
Datum uitspraak: 7 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2016, 15/6237, (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.M.T. van Diepen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het hoger beroep van appellant is aan de orde gesteld op de zitting van 24 februari 2017. Partijen zijn, met bericht, niet ter zitting verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 4 februari 2014 wegens psychische en lichamelijke klachten vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld. Laatstelijk heeft appellant als schoonmaker gewerkt. Bij besluit van 16 juni 2014 heeft het Uwv appellant vanaf 6 mei 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een zogenoemde Eerstejaars ZW beoordeling heeft een verzekeringsarts van het Uwv medisch onderzoek verricht, neergelegd in een rapport van
3 februari 2015. De arts heeft dossierstudie verricht en appellant lichamelijk en psychisch onderzocht op zijn spreekuur. Hij heeft vastgesteld dat appellant een aandoening heeft aan de linkerschouder en is voorts uitgegaan van het bestaan van spanningsklachten met aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant ongeschikt is voor de maatgevende arbeid van schoonmaker en verminderde benutbare mogelijkheden voor het verrichten van arbeid heeft. Vervolgens heeft de verzekeringsarts de voor appellant geldende beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 februari 2015. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft de werknemer geschikt bevonden voor passende functies en berekend dat de werknemer meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 17 maart 2015 vastgesteld dat appellant per
18 april 2015 (datum in geding) geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.3.
Naar aanleiding van het tegen dit besluit gerichte bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens haar rapport van 11 augustus 2015 onder meer dossierstudie verricht, de door appellant in bezwaar overgelegde medische informatie bestudeerd en de hoorzitting bijgewoond. Zij is uitgegaan van het bestaan van schouderklachten. Verder is zij op basis van informatie van de behandelend psycholoog van appellant uitgegaan van de diagnoses Posttraumatische stressstoornis en antisociale persoonlijkheidsstoornis. Zij heeft overwogen dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt is. Voorts heeft zij het advies van de primaire verzekeringsarts en de beperkingen zoals door hem in de FML zijn vastgelegd grotendeels onderschreven. Vanwege de persoonlijkheidsproblematiek van appellant heeft zij appellant binnen de rubriek “Sociaal functioneren” op een tweetal items aanvullend beperkt geacht. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanpaste FML onderzoek verricht, neergelegd in een rapport van 20 augustus 2015. Hij heeft de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies onverminderd geschikt geacht. Bij besluit van 24 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Evenmin zijn er aanwijzingen dat de medische beoordeling onjuist is geweest. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is voldoende gemotiveerd dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt is te achten. Appellant heeft, naar de rechtbank heeft overwogen, onvoldoende onderbouwd dat hij als gevolg van gebeurtenissen die zich na ontvangst van het primaire besluit hebben voorgedaan, volledig arbeidsongeschikt was op de datum in geding, dan wel dat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat appellant, uitgaande van de voor hem vastgestelde belastbaarheid, in staat moet worden geacht om geselecteerde functies te vervullen. De arbeidsdeskundigen hebben dit inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij als gevolg van traumatische gebeurtenissen in de bezwaarfase, op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt was. Het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt was, verdraagt zich volgens appellant niet met de ernst van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen psychiatrische stoornissen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
Wat appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft aangevoerd, vormt een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank dat er geen grond is om de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten, wordt onderschreven. De gebeurtenissen waarop appellant zich heeft beroepen, zijn aan de orde geweest op de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar en overtuigend uiteengezet dat appellant niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden zoals opgenomen in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit. Niet gebleken is dat appellant op de datum in geding ten gevolge van de bij hem gediagnosticeerde psychische aandoeningen op de gebieden van zelfverzorging, het gezinsverband en sociale contacten psychisch niet zelfredzaam was. Evenmin is gebleken dat hij lichamelijk niet zelfredzaam was. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat appellant op de datum in geding op medische gronden volledig arbeidsongeschikt was. Voorts zijn er in de aanwezige medische informatie geen aanknopingspunten te vinden voor twijfel aan de juistheid van de inschatting van de verzekeringsartsen van de medische belastbaarheid van appellant, zoals vastgelegd in aangevulde FML.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, gelet op de voor hem vastgestelde belastbaarheid, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies wordt eveneens onderschreven. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 12 maart 2015
,het Resultaat functiebeoordeling en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
20 augustus 2015, waarin de geschiktheid van deze functies is gemotiveerd. Tevens is in het rapport van de arbeidsdeskundige aangetoond dat appellant met deze functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen.
5. Uit overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het Uwv op goede gronden heeft beslist dat appellant op 18 april 2015 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de ZW. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Gayir
IvR