ECLI:NL:CRVB:2017:1435

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
15/7027 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ZW-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsmogelijkheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellant, die als medewerker groenvoorziening werkte, had zich op 20 november 2013 ziek gemeld met rug- en nekklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant met ingang van 2 januari 2014 in aanmerking gebracht voor een Ziektewet (ZW) uitkering, maar besloot op 5 november 2014 dat appellant geen recht meer had op ziekengeld omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend.

De verzekeringsarts heeft in een rapport van 3 oktober 2014 vastgesteld dat appellant ongeschikt was voor zijn maatgevende arbeid, maar wel benutbare mogelijkheden had. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek door het Uwv als zorgvuldig heeft beoordeeld. In hoger beroep heeft appellant opnieuw zijn gronden aangevoerd, maar de Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat appellant in medisch opzicht geschikt was voor de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen.

De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had beslist dat appellant op 20 december 2014 geen recht had op een ZW-uitkering. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van griffier M. Gayir.

Uitspraak

15/7207 ZW
Datum uitspraak: 7 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
21 september 2015, 15/1640 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F.E. Sprenkels, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als medewerker groenvoorziening voor 32 uur per week en heeft zich op 20 november 2013 voor dit werk ziek gemeld met rug- en nekklachten. Zijn dienstverband is op 1 januari 2014 geëindigd. Bij besluit van 10 maart 2014 heeft het Uwv appellant met ingang van 2 januari 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts medisch onderzoek verricht en daarvan verslag gedaan in een rapport van 3 oktober 2014. De verzekeringsarts is uitgegaan van de diagnoses depressieve episode bij ADHD met en (waarschijnlijk) andere persoonlijkheidsproblematiek cluster B/C en chronische aspecifieke rugklachten. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant ongeschikt is voor de maatgevende arbeid van medewerker groenvoorziening, maar wel benutbare mogelijkheden heeft. Vervolgens heeft de verzekeringsarts de voor appellant geldende beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
3 oktober 2014. Een arbeidsdeskundige heeft drie functies geselecteerd en op basis daarvan berekend dat appellant meer dan zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 5 november 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 20 december 2014 (datum in geding) geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Naar aanleiding van het tegen dit besluit gerichte bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht, de door appellant tijdens de hoorzitting overlegde medische informatie bestudeerd en appellant tijdens de hoorzitting lichamelijk onderzocht. Voorts heeft hij overleg gehad met een behandelend psychologe van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 januari 2015 overwogen dat appellant bekend is met verouderingsverschijnselen (facetartrose en discopathie) en een lichte vormafwijking (scoliose) van de wervelkolom, zonder dat er actueel sprake is van een HNP. Daarnaast is sprake van hypoplasie van de onderste rib. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden de door appellant ervaren klachten onvoldoende verklaard door de geobjectiveerde aandoeningen. De lichamelijke klachten die appellant ervaart zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in belangrijke mate psychosomatisch. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is in de FML van 3 oktober 2014 voldoende rekening gehouden met blootstelling aan werkdruk en werkstress en zijn daarin adequate fysieke beperkingen vastgelegd. Bij besluit van 2 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig geacht, waarbij zij heeft betrokken dat de verzekeringsartsen informatie van de behandelend artsen van appellant hebben meegewogen bij de beoordeling. De rechtbank heeft voorts overwogen dat er geen medische gegevens zijn overgelegd die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. In dat verband heeft de rechtbank naar aanleiding van de door appellant aangevoerde hartritmestoornissen overwogen dat cardioloog dr. Gorgels van de Reinaert kliniek in een aan de huisarts van appellant gerichte brief van 23 maart 2015 te kennen heeft gegeven dat bij appellant sprake is van een structureel en functioneel normaal hart. Naar aanleiding van een door appellant overgelegde brief van de afdeling Radiologie van 4 oktober 2013 heeft de rechtbank overwogen dat de vormafwijking van de wervelkolom van appellant, naar blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 augustus 2015, zeer licht van aard is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gelijke gronden aangevoerd als in beroep. Volgens appellant is er onvoldoende rekening gehouden met zijn fysieke en psychische klachten, waardoor er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Appellant heeft onder meer verwezen naar het door hem in de bezwaarfase overgelegde CT-verslag van 18 augustus 2011 van dr. Hardinoto Ferdi van het St. Jan Ziekenhuis te Genk.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de voor appellant in de FML opgenomen beperkingen voor het verrichten van arbeid. Appellant is in verband met zijn fysieke klachten beperkt geacht voor trillingsbelasting, frequent buigen tijdens het werk en frequent zware lasten hanteren tijdens het werk. Daarnaast is hij licht beperkt geacht voor tillen of dragen, lopen tijdens het werk, zitten en zitten tijdens het werk en staan en staan tijdens het werk. Voor de psychische klachten van appellant zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken “Persoonlijk functioneren” en “Sociaal functioneren”. Uit de overgelegde medische gegevens kan niet worden afgeleid dat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De overwegingen van de rechtbank daarover worden onderschreven. Daaraan wordt nog toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 februari 2017 heeft toegelicht dat de huisarts van appellant in een brief van 17 februari 2014 geen melding meer heeft gemaakt van het bestaan van een hernia, maar van discopathie op het niveau L4-L5 en L5-S1. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat uit het door de verzekeringsarts verrichte lichamelijk onderzoek is gebleken dat er geen sprake meer was van radiculaire prikkeling of neurologische uitvalsverschijnselen aan de benen. Daarmee is overtuigend en inzichtelijk toegelicht dat er op de datum in geding geen sprake (meer) was van het bestaan van beperkingen als gevolg van een hernia. Nu beide partijen hun standpunten hebben onderbouwd met medische informatie en er geen reden wordt gezien voor twijfel aan de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, is voor het benoemen van een deskundige geen reden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, gelet op de voor hem vastgestelde belastbaarheid, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies wordt eveneens onderschreven. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 4 november 2014
,het Resultaat functiebeoordeling en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
1 april 2015, waarin de geschiktheid van deze functies is gemotiveerd. Tevens is in het rapport van de arbeidsdeskundige aangetoond dat appellant met deze functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen.
5. Uit overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het Uwv op goede gronden heeft beslist dat appellant op 20 december 2014 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de ZW. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Gayir

NW