ECLI:NL:CRVB:2017:1440

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
15/5042 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en bevestiging van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 27 januari 2012 ziek meldde na een auto-ongeval, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts stelde beperkingen vast die in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn neergelegd. Het Uwv concludeerde dat appellante met ingang van 24 januari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en geen recht had op een uitkering.

Appellante voerde aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar klachten onvoldoende waren meegenomen. De rechtbank Roermond had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep. Tijdens de zitting op 3 maart 2017 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een jurist.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef de conclusies van de verzekeringsartsen en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren binnen de belastbaarheid van appellante. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

15/5042 WIA
Datum uitspraak: 14 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
5 juni 2015, 14/4103 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Aan het geding heeft tevens als partij deelgenomen [naam B.V.] B.V. , gevestigd te [vestigingsplaats] (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een letselschade-expertiserapport overgelegd waarop door het Uwv met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Ekart. Met appellante is tevens meegekomen haar dochter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel. Belanghebbende is met bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor 18,44 uur per week, heeft zich op 27 januari 2012 ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten als gevolg van een auto-ongeval.
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante aan het einde van de wettelijke wachtperiode met ingang van 24 januari 2014 ongeschikt moet worden beschouwd voor de maatgevende arbeid, maar in staat kan worden geacht passende functies te vervullen. Bij besluit van 15 november 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat zij met ingang van
24 januari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
In bezwaar is namens appellante aangevoerd dat er geen zorgvuldig onderzoek is geweest omdat de verzekeringsarts geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector. Voorts heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met haar lichamelijke klachten. Vanwege deze klachten kan appellante moeilijk zitten, staan, lopen en buigen. Hierdoor is zij niet de hele dag inzetbaar en kan zij maar een paar uur per dag werken. Nadat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector heeft hij appellante gezien op de hoorzitting en nader medisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de door verzekeringsarts in de FML neergelegde beperkingen kunnen worden bevestigd. Er zijn geen redenen om bij appellante geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. Evenmin is er reden om een urenbeperking aan te nemen. Met de beperkingen zoals neergelegd in de FML en het feit dat appellante is aangewezen op licht werk, is er in voldoende mate zowel op energetisch als ook op locomotoor gebied rekening gehouden met de klachten van appellante. Wel dient de FML te worden bijgesteld in verband met blootstelling aan stof, rook en dampen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de gevolgen hiervan beoordeeld en vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, passend blijven. Het betreft de functie
van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), de functie van inpakker (SBC-code 111190) en de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050). Bij besluit van 23 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het door de verzekeringsartsen verrichte medische onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Hierbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) het dossier hebben bestudeerd en appellante hebben gezien op het spreekuur van 5 november 2013 en op de hoorzitting van 2 april 2014, met een aanvullend medisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de opgevraagde informatie van de behandelend sector inzichtelijk betrokken. Deze arts heeft gemotiveerd waarom appellante niet voldoet aan de uitzonderingscriteria van het schattingsbesluit zodat bij appellante geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Voorts is voldoende rekening gehouden met de klachten van appellante waarbij is aangegeven dat het dient te gaan om medisch objectief vastgestelde beperkingen. De medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de belasting in de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante te boven gaat.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gehandhaafd dat het Uwv haar lichamelijke als ook haar psychische klachten heeft onderschat. Als gevolg van het auto-ongeval in 2012 heeft appellante meer beperkingen ten aanzien van staan, lopen, knielen en hurken. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een (concept) letselschaderapport van
22 juni 2015 overgelegd. Hoewel dit rapport niet is opgemaakt in het kader van de Wet WIA levert dit wel een aanwijzing op dat de mate van arbeidsongeschiktheid zoals berekend door het Uwv, niet juist is. Voorts is appellante van mening dat haar psychische klachten geheel niet zijn onderkend. De FML zoals vastgesteld door de verzekeringsartsen, doet geen recht aan haar klachten. De functies zijn niet geschikt omdat zij de belastbaarheid van appellante overschrijden met name op de punten staan, lopen, tillen, dragen, stoffen en dampen en het aantal te werken uren.
3.2.
Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd. Bij rapport van 26 januari 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op het overgelegde letselschaderapport aangegeven dat dit rapport geen aanleiding heeft gegeven om de FML aan te scherpen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De overwegingen van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de daaraan verbonden conclusie worden geheel onderschreven. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten van
6 november 2013 en 9 mei 2014, en in beroep van 28 augustus 2014, is overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom er geen reden is andere dan wel verdergaande beperkingen aan te nemen.
4.2.
Op het in hoger beroep overgelegde letselschaderapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 26 januari 2016 inzichtelijk gemotiveerd waarom dit rapport geen nieuwe inzichten oplevert die aanleiding geven om te twijfelen aan de beperkingen zoals neergelegd in de FML van 9 mei 2014 met betrekking tot de datum in geding, 24 januari 2014. Dit rapport wordt geheel onderschreven. Wat betreft het knielen en hurken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteen gezet dat er sprake is van een goede rechterheup en -kniefuncties waardoor deze belasting kort mogelijk is. Rekening houdend met deze klachten is de FML van 9 mei 2014 vastgesteld. Evenmin kan appellante gevolgd worden in haar grond dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van haar psychische klachten. Het Uwv heeft daartoe opgemerkt dat appellante noch bij de verzekeringsarts noch bij de hoorzitting daarvan melding heeft gedaan. Voorts hebben de verzekeringsartsen een psychisch onderzoek verricht en daarbij geconstateerd dat er geen aanwijzingen zijn voor psychopathologie. Bovendien heeft appellante deze klachten niet nader onderbouwd met medisch objectieve gegevens. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat de vastgestelde beperkingen zoals neergelegd in de aangepaste FML van 9 mei 2014 onjuist zijn. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellante, gemeten naar objectieve maatstaven, meer of zwaarder beperkt is dan door het Uwv met deze FML.
4.3.
Ook wat betreft de arbeidskundige grondslag worden de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van
12 november 2014 en van 10 oktober 2016 in hoger beroep, als ook in het Resultaat Functiebeooordeling, gemotiveerd aangegeven dat de functies in medisch opzicht binnen de belastbaarheid van appellante vallen. Met betrekking tot soldeerdamp die voorkomt in de functies van “productiemedewerker industrie” en “wikkelaar, samensteller” heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep na overleg te hebben gepleegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, deze functies passend geacht. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat deze functies ten aanzien van de aanwezigheid van stoffen, gassen, dampen haar belastbaarheid overschrijden.
4.4.
Wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Aangezien de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, moet het verzoek om vergoeding van schade worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) G.J. van Gendt

KP