ECLI:NL:CRVB:2017:1478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
13/2163 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en deskundigenrapport

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als voorman/schoonmaker werkzaam was, heeft zich ziek gemeld vanwege rugklachten en psychische klachten. Na een onderzoek door een verzekeringsarts in 2011, werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd later door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigd, ondanks aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank Midden-Nederland onderschreef de medische grondslag van het Uwv en verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische klachten, waaronder PTSS, hem belemmeren in het vervullen van functies. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige, M. van Beem, benoemd, die concludeerde dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van PTSS, maar wel voor een ernstige aanpassingsstoornis. De deskundige's rapport werd overtuigend bevonden en leidde tot de conclusie dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant lagen. De Raad heeft geen redenen gevonden om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid door het Uwv en heeft het hoger beroep van appellant afgewezen, waarbij de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

13/2163 WIA
Datum uitspraak: 14 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
26 maart 2013, 12/3776 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.W. van Voolen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Voolen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.
Vervolgens heeft de Raad M. van Beem, psychiater, als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 16 augustus 2016 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Partijen hebben hierop een reactie gegeven.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als voorman/schoonmaker. Hij is uitgevallen als gevolg van rugklachten en later ook psychische klachten.
1.2.
Naar aanleiding van zijn aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts op 19 oktober 2011 een onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft gesteld dat bij zijn onderzoek naar voren komt dat sprake is van aspecifieke lage rugklachten en bijkomende psychische spanningsklachten welke door de behandelaars van het NOAGG zijn geduid als zijnde PTSS met depressieve kenmerken. De verzekeringsarts heeft aan J. Marx, psychiater, gevraagd een psychiatrische expertise te verrichten. Marx heeft op 2 januari 2012 een rapport uitgebracht waarin hij heeft gesteld de gepresenteerde klachten te interpreteren in het licht van aanpassingsproblematiek in een complexe sociale situatie, waarbij het beter is om te spreken van een niet gespecificeerde aanpassingsstoornis dan van PTSS met depressieve kenmerken. De verzekeringsarts heeft daarop een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin beperkingen zijn vastgesteld op de punten omgaan met conflicten, trillingsbelasting, tillen of dragen, frequent licht voorwerpen hanteren, frequent zware lasten hanteren en gebogen en/of getordeerd actief zijn. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. Bij besluit van
8 mei 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 5 juli 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.3.
Bij de behandeling van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 mei 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 11 september 2012 aanleiding gezien de FML aan te passen en op de punten lang lopen en staan, hoge werkdruk en hoog werktempo ook beperkingen aan te nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat voor appellant met inachtneming van deze belastbaarheid een viertal functies zijn te selecteren waarmee geen verlies aan verdiencapaciteit resteert. Bij besluit van 26 september 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 mei 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en de aan appellant als passende arbeidsmogelijkheden voorgehouden functies voor hem geschikt geacht.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij gelet op zijn psychische klachten niet in staat is om functies te vervullen. Appellant heeft gesteld te lijden aan PTSS, waardoor zijn belastbaarheid is aangetast. Hij heeft ter ondersteuning van zijn standpunt gewezen op de gegevens afkomstig van zijn behandelaars bij NOAGG alwaar hij sinds 2011 in behandeling is. Ter zitting heeft appellant verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad heeft in het verschil tussen de behandelaars bij NOAGG, Marx en de verzekeringsartsen over de al dan niet aanwezigheid van PTSS met de daarbij behorende beperkingen aanleiding gezien Van Beem, psychiater, als onafhankelijke medisch deskundige te benoemen. Van Beem heeft in zijn rapport van 16 augustus 2016 geconcludeerd dat er bij zijn onderzoek en terugkijkend naar de datum in geding onvoldoende aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van PTSS. Ook worden onvoldoende aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis. Bij het onderzoek zijn wel voldoende aanwijzingen gevonden voor een ernstige aanpassingsstoornis met een gemengd angstige en depressieve stemming. Naast de in de FML van 11 september 2012 opgenomen beperkingen is er ook sprake van een beperking op het aspect eigen gevoelens uiten.
4.2.
De door de deskundige gebezigde motivering is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Ook anderszins zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Ook van de zijde van appellant zijn geen nadere gegevens ingebracht.
4.3.
In reactie op het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 5 januari 2017 in de FML aanvullende beperkingen opgenomen op de punten eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten, klantencontacten en leidinggeven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens gerapporteerd dat de geselecteerde functies nog steeds passend zijn. Ook op dit punt zijn van de zijde van appellant geen bezwaren ingebracht.
4.4.
De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv uiteindelijk vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals vastgesteld in de FML van 5 januari 2017. Uitgaande van de in deze FML vastgelegde belastbaarheid van appellant wordt geoordeeld dat de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant niet te boven gaan.
5. De overwegingen 4.1 tot en met 4.4 leiden tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NW