ECLI:NL:CRVB:2017:1494

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
15/7371 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mogelijkheid tot bezwaar en beroep tegen bestuursrechtelijke premie in het kader van de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die door zijn zorgverzekeraar als wanbetaler was aangemeld, was het niet eens met de bestuursrechtelijke premie die hem was opgelegd door het CAK. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat er geen bezwaar of beroep mogelijk is tegen de verschuldigdheid of de hoogte van de bestuursrechtelijke premie, zoals vastgelegd in de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Raad heeft de argumenten van de appellant, die stelde dat hij wel degelijk bezwaar had gemaakt tegen de hoogte van de bestuurlijke boete, niet kunnen volgen. De Raad bevestigde dat de bezwaren van de appellant niet ontvankelijk zijn, omdat de wet dit niet toestaat. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.7371 ZVW

Datum uitspraak: 19 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 september 2015, 15/1469 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze, gelet op de Wet van 8 april 2016 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en andere wetten in verband met de overgang van een aantal taken van Zorginstituut Nederland naar CAK (Stb. 2016, 173), de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2017. Appellant is niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 16 december 2014 heeft CAK aan appellant bericht dat zijn zorgverzekeraar [naam zorgverzekeraar] ([A.]) hem heeft aangemeld als wanbetaler in de zin van de Zvw. Daarom is hij vanaf januari 2015 een bestuursrechtelijke premie van € 152,53 per maand verschuldigd.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 30 januari 2015 (bestreden besluit) heeft CAK de bezwaren van appellant tegen het besluit van 16 december 2014 niet-ontvankelijk verklaard omdat geen bezwaar en beroep mogelijk is tegen de verschuldigdheid en/of de hoogte van de bestuursrechtelijke premie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat in artikel 8:5, eerste lid, van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak is bepaald dat geen bezwaar of beroep kan worden ingediend tegen een besluit op grond van artikel 18f, eerste lid, in samenhang met artikel 18d of 18e van de Zvw, voor zover dat gaat over de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie of de hoogte daarvan. Dit is bevestigd door de Raad in zijn uitspraak van 10 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4131). Bezwaren die gericht zijn tegen de verschuldigdheid en/of de hoogte van de bestuursrechtelijke premie dienen door het bestuursorgaan niet‑ontvankelijk te worden verklaard. Volgens de rechtbank is van de hier bedoelde situatie sprake. Dat de bezwaren van appellant ook waren gericht tegen de invordering blijkt niet uit de stukken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat tijdens de behandeling van zijn zaak op de zitting van de rechtbank ten onrechte werd getwijfeld of hij bij CAK had gemeld dat hij het oneens is met de hoogte van de bestuurlijke boete. Uit de door hem ingezonden mailwisseling met CAK en zijn zorgverzekeraar [A.] blijkt volgens hem dat hij dat wel degelijk heeft gedaan.
3.2.
CAK heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant in bezwaar geen gronden heeft aangevoerd over de wijze van inning van de bestuursrechtelijke premie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij destijds de hoogte van de bestuurlijke boete heeft betwist. De Raad begrijpt deze stelling aldus dat hij daarmee de bestuursrechtelijke premie bedoelt.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank, onder verwijzing naar de wettelijke bepalingen, dat geen bezwaar en beroep mogelijk is bij de bestuursrechter tegen de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie of de hoogte daarvan, is juist.
4.3.
Uit wat is overwogen in 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) I.G.A.H. Toma
IvR