ECLI:NL:CRVB:2017:1584

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
15/8411 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van ziekengeld aan appellante, die zich op 2 november 2013 ziek meldde met ernstige fysieke klachten. Appellante was werkzaam bij een stichting en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellante vanaf 9 februari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was en dat de vastgestelde beperkingen niet te gering waren.

In hoger beroep heeft appellante haar gronden herhaald en nieuwe medische gegevens ingediend, maar de Raad oordeelde dat deze informatie geen aanleiding gaf om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was en dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet werd overschreden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling tot schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/8411 ZW
Datum uitspraak: 7 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 november 2015, 15/4119 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Türk, advocaat, hoger beroep ingesteld en daarbij een stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2017. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. Türk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam bij [naam stichting] als [naam functie] voor gemiddeld 23,91 uur per week, toen zij zich op 2 november 2013 voor dit werk ziek meldde met ernstige fysieke klachten. Haar dienstverband is met ingang van 1 mei 2014 beëindigd. Appellante heeft ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellante
onderzocht, informatie bij de behandelend reumatoloog opgevraagd en vastgesteld dat voor appellante als gevolg van de ziekte Systemische lupus erythematodes (SLE) beperkingen gelden bij het persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Deze beperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft, rekening houdend met de voor appellante geldende belastbaarheid, functies geselecteerd. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 8 januari 2015 vastgesteld dat appellante vanaf 9 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij op 1 november 2014 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 11 mei 2015 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de informatie van de behandelend nefroloog prof. dr. T.J. Rabelink van 16 april 2015 geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts over de per datum in geding aangegeven mogelijkheden en beperkingen van appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in verband met overschrijding van de aangegeven belastbaarheid drie van de vijf geselecteerde voorbeeldfuncties laten vervallen en een soortgelijke voorbeeldfunctie toegevoegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij is – samengevat – overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare medische gegevens hebben de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen vastgesteld. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van klachten van appellante ten gevolge van de ziekte SLE, waaronder vermoeidheidsklachten en psychische klachten en dat zij informatie bij de behandelaars van appellante hebben ingewonnen. De verzekeringsartsen hebben erkend dat het ziektebeeld gepaard gaat met exacerbaties en remissies. Appellante heeft volgens de rechtbank geen medische informatie overgelegd die aanleiding geeft te twijfelen aan de door de verzekertingsartsen vastgestelde belastbaarheid van appellante. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat uit de in beroep overgelegde informatie van neuroloog prof. dr. J.J. van Hilten van 5 mei 2015, van de psychosomatische fysiotherapeut M. Vanderfeesten van 22 juli 2015 en van psychiater H. Wanmaker van 26 augustus 2015, niet blijkt dat appellante meer beperkingen heeft ten tijde in geding dan door het Uwv is aangenomen in de FML van
4 december 2014. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat met de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies de belastbaarheid zoals is weergegeven in de FML niet is overschreden en dat deze functies gebruikt mogen worden voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. Vergelijking van het inkomen dat appellante in de geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen van minder dan 35%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Zij blijft van mening dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling niet zorgvuldig is geschied respectievelijk dat haar arbeidsbeperkingen zijn onderschat. Vooral voert zij in hoger beroep aan dat zij in verband met depressieve klachten in november 2007 onder behandeling is gekomen, eerst bij de GGZ en later bij psychiater Wanmaker, dat deze klachten nog immer voortduren en dat bij het persoonlijk en sociaal functioneren te geringe beperkingen zijn aangenomen. Ter onderbouwing van haar gronden heeft appellante nadere medische gegevens in het geding gebracht.
3.2.
Het Uwv heeft nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
28 januari 2017 en 22 februari 2017 ingediend en de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Appellante is zowel door de verzekeringsarts als door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en beide artsen hebben informatie van de behandelend artsen bij hun bevindingen betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op verzoek van appellante nog aanvullende informatie over haar nierfunctie opgevraagd bij de behandelend nefroloog Rabelink. Hieruit komt naar voren dat de gevolgen van de ziekte bij appellante in remissie zijn en dat er geen reden is om meer beperkingen aan te nemen.
4.3.
De door appellante in hoger beroep overgelegde (nieuwe) medische informatie geeft evenmin aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 18 januari 2017 en
22 februari 2017 overtuigend gemotiveerd dat de door appellante overgelegde medische informatie niet kan leiden tot een ander oordeel per datum hier in geding. Deze informatie is voor een zeer belangrijk deel in lijn met de eigen onderzoeksbevindingen en met het door het Uwv gegeven belastbaarheidsoordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat in zijn rapport van 22 februari 2017 nog expliciet in op de psychische klachten van appellante. Buiten kijf staat, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat appellante een zware en belastende periode heeft door gemaakt zowel in fysiek als in psychisch opzicht. Het doormaken van een dergelijke zware fysieke aandoening en het meemaken van belastende gebeurtenissen in haar leven zijn geen zaken die appellante onberoerd kunnen laten. Evenwel, de informatie afkomstig van haar behandelend psychiaters H. Boedhoe en Wanmaker bevestigt in feite zijn mening over de belastbaarheid van appellante op psychisch gebied. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst daarbij vooral op de brief van psychiater Boedhoe van 22 maart 2015 waarin deze psychiater heeft vermeld dat de depressieve klachten in remissie zijn. Er is geen reden om dit standpunt van het Uwv voor onjuist te houden.
4.4.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in haar oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 mei 2015 voldoende heeft gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante in de door hem genoemde functies niet wordt overschreden en dat deze functies mogen worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
4.5.
Nu appellante met de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen, heeft de rechtbank, gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.4, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. In verband met deze beslissing van de Raad is voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen aanleiding.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Gayir

NW