ECLI:NL:CRVB:2017:1631
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid tot verrekening van dwangsom in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven om een dwangsom te verrekenen met een openstaande vordering. De dwangsom was vastgesteld als gevolg van het niet tijdig beslissen op een bezwaar door het college. De rechtbank had eerder bepaald dat het college een dwangsom van € 1.260,- had verbeurd, maar het college heeft deze dwangsom verrekend met een vordering van € 108.578,89 die was ontstaan door terugvordering van ten onrechte verleende bijstand.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat artikel 60a van de Wet werk en bijstand (WWB), dat op 1 juli 2013 in werking is getreden, onmiddellijke werking heeft. Dit betekent dat het college vanaf die datum bevoegd was om de dwangsom te verrekenen, ongeacht de datum waarop de verschuldigdheid van de dwangsom was vastgesteld. De Raad benadrukte dat de datum van verbeurdverklaring van de dwangsom niet relevant is voor de bevoegdheid tot verrekening.
De uitspraak bevestigt de rechtszekerheid omtrent de toepassing van de WWB en de bevoegdheden van gemeenten in het kader van dwangsommen en verrekeningen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien appellante niet is verschenen tijdens de zitting.