ECLI:NL:CRVB:2017:1718

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
16/1942 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit CAK

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 30 juli 2015 bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CAK, maar het bezwaar werd door het CAK niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelt dat het bezwaarschrift van de appellant niet voldoende duidelijk was, omdat het niet vermeldde tegen welk besluit het bezwaar was gericht. Ondanks dat de appellant de gelegenheid had gekregen om het verzuim te herstellen, is hij hierin niet geslaagd. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. De Raad benadrukt dat een bezwaarschrift een duidelijke omschrijving van het bestreden besluit moet bevatten, zodat het bestuursorgaan dit kan traceren. De uitspraak van de Raad bevestigt de bevoegdheid van het CAK om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, en er zijn geen gronden gevonden om te oordelen dat het CAK onterecht heeft gehandeld. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/1942 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 maart 2016, 15/6405 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , België (appellant)

CAK

Datum uitspraak: 10 mei 2017
PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze, gelet op de Wet van 8 april 2016 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en andere wetten in verband met de overgang van een aantal taken van Zorginstituut Nederland naar CAK (Stb. 2016, 173), de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2017. Appellant is verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Imhoff.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 30 juli 2015 bezwaar gemaakt. De bezwaren van
appellant zijn als volgt omschreven: “BIJ DEZE HEB IK EEN BEZWAARSCHRIFT de mail van 7 januari2015 wordt niet meer erkent door uw deurwaarder en ook het vonnis niet van rechter (…) centrale raad van beroep. DIT maakt een vordering verschil van 700 euro
dus klacht.”
1.2.
Bij brief van 31 juli 2015 heeft CAK op grond van artikel 6:5 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) appellant verzocht uiterlijk vier weken na dagtekening van die brief een omschrijving te geven van het besluit waartegen het bezwaar zich richt. Daarbij is vermeld dat bij niet nakoming het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet inhoudelijk wordt behandeld.
1.3.
Op 4 augustus 2015 heeft appellant gereageerd op de brief van 31 juli 2015.
1.4.
Bij besluit van 31 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van appellant
van 30 juli 2015 onder verwijzing naar de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet vermeld is tegen welk besluit zijn bezwaar is gericht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb dient een bezwaarschrift een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht te bevatten. Artikel 6:6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (onder andere de uitspraak van 12 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1729) blijkt uit de wetsgeschiedenis van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb dat in een bezwaarschrift een zodanige aanduiding van het bestreden besluit dient te worden gegeven, dat het bestuursorgaan dit goed kan traceren.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat CAK het door appellant op 30 juli 2015 gemaakte bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Uit het bezwaarschrift van appellant blijkt niet tegen welk besluit het bezwaar is gericht. Appellant is door CAK in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Hierin is appellant, gelet op de inhoud van zijn nadien ingezonden brief van 4 augustus 2015, niet geslaagd. Ook met deze brief is niet een zodanige aanduiding gegeven van het besluit waartegen het bezwaar is gericht dat het bestuursorgaan dit goed kan traceren. Dit heeft tot gevolg dat appellant niet heeft voldaan aan het in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb neergelegde vereiste dat het bezwaarschrift ten minste een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht bevat. CAK was dan ook bevoegd het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat CAK niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.4.
Hieruit volgt dat de hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2017.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) B. Dogan

RB