ECLI:NL:CRVB:2017:1741
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onvoldoende duidelijkheid over feitelijke verblijfplaats
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 20 november 2014 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij gaf aan dat hij een briefadres had op het adres van zijn moeder, maar meldde later dat hij op meerdere adressen verbleef. De gemeente Amsterdam heeft een onderzoek ingesteld naar zijn woon- en verblijfsituatie, waaruit bleek dat de appellant niet op het opgegeven adres was aangetroffen en geen informatie wilde geven over zijn andere verblijfplaatsen.
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag om bijstand afgewezen, omdat de feitelijke verblijfplaats van de appellant niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant onvoldoende concrete informatie had verstrekt over zijn verblijfssituatie. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om de nodige duidelijkheid te verschaffen over zijn woon- en verblijfplaats, en dat het college terecht had geconcludeerd dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De Raad verwierp ook het beroep van de appellant op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen sprake was van een ondubbelzinnige toezegging die gerechtvaardigde verwachtingen had gewekt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.