ECLI:NL:CRVB:2017:1781

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
16/5082 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college tot buiten behandeling laten van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 23 juni 2015 een aanvraag om bijstand ingediend, maar het college heeft deze aanvraag op 22 september 2015 buiten behandeling gesteld omdat appellante de gevraagde gegevens niet of niet volledig binnen de gestelde termijn had ingeleverd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college de aanvraag alsnog inhoudelijk had moeten behandelen, omdat zij de gevraagde gegevens tijdens de bezwaarprocedure alsnog had overgelegd. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken. De Raad heeft vastgesteld dat appellante zelf verantwoordelijk is voor het aanleveren van de benodigde gegevens en dat zij niet tijdig om verlenging van de termijn heeft verzocht. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

16.5082 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 juni 2016, 16/315 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 9 mei 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. El Haddouchi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2017. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. El Haddouchi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. van Golberdinge.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 23 juni 2015 een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend.
1.2.
Bij brief van 11 augustus 2015 heeft het college appellante gevraagd voor 25 augustus 2015 gegevens, waaronder het echtscheidingsvonnis, afschriften van bankrekeningen over de laatste drie maanden en een bewijs van alimentatieontvangsten te verstrekken. Appellante heeft op 24 augustus 2015 enkele gegevens, waaronder bankafschriften, overgelegd. Bij brief van 28 augustus 2015 heeft het college appellante gevraagd voor 11 september 2015 nadere stukken te verstrekken met betrekking tot de voormalige echtelijke woning, waarvan ze het gebruiksrecht heeft. Het gaat daarbij onder meer om een kopie van de hypotheekakte, een kopie van de WOZ waarde, een kopie van de restschuld van de hypotheek en een betalingsbewijs waaruit blijkt hoeveel de ex-partner van appellante aan de hypotheek heeft betaald. Het college heeft appellante erop gewezen dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gelaten. Appellante heeft op 10 september 2015 telefonisch aan de klantmanager verzocht om uitstel. Haar is uitstel verleend tot 18 september 2015.
1.3.
Bij besluit van 22 september 2015 heeft het college de aanvraag van appellante buiten behandeling gesteld omdat zij de gevraagde gegevens niet of niet volledig binnen de gegeven hersteltermijn heeft verstrekt.
1.4.
Bij besluit van 3 december 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 september 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2,
tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante de gevraagde gegevens niet binnen de aan haar gegeven termijn heeft verstrekt. Daarnaast is niet in geschil dat deze gegevens van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet redelijkerwijs binnen de gegeven hersteltermijn over de gevraagde gegevens kon beschikken. Appellante is zelf verantwoordelijk voor het verstrekken van de hypotheekgegevens. Voor zover appellante deze gegevens niet via haar ex-partner had kunnen verkrijgen, had het op haar weg gelegen deze gegevens tijdig bij de bank op te vragen. En als het opvragen van gegevens meer tijd vergde dan de gegeven hersteltermijn, had het op de weg van appellante gelegen om vóór afloop van de gegeven hersteltermijn verlenging van die termijn te verzoeken. Appellante heeft aangevoerd dat zij naast het uitstel, waar zij op
10 september 2015 om heeft verzocht, ook nog op 16 september 2015 telefonisch om uitstel heeft verzocht. Dat heeft zij echter niet aannemelijk gemaakt. Uit het elektronisch registratiesysteem Focus, waarin het college contacten met klanten registreert, is niet gebleken dat appellante na 10 september 2015 contact heeft opgenomen met de klantmanager.
4.4.
Appellante kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat het college de aanvraag alsnog inhoudelijk had kunnen behandelen, omdat zij de gevraagde gegevens tijdens de bezwaarprocedure alsnog heeft overgelegd. De aard en inhoud van het besluit dat strekt tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag om bijstand, brengen volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB5267) mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het nemen van dat besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde gegevens of bescheiden binnen de gegeven hersteltermijn te verstrekken. Gelet op wat in 4.3. is overwogen, is appellante daarin niet geslaagd.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd was de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen. Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stelling van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) A. Mansourova

HD