Uitspraak
2 juni 2015, 14/7270 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de bijstandsverlening aan appellante, die niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gedurende de te beoordelen periode van 12 februari 2014 tot en met 6 juni 2014 in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad heeft in een eerdere tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een deugdelijke motivering ontbeert. Het college had ten onrechte aangenomen dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Na de tussenuitspraak heeft het college een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond werd verklaard en bijstand werd toegekend vanaf 1 april 2014. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht had op bijstand voor de periode van 12 februari 2014 tot 1 april 2014. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.281,50 bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.