ECLI:NL:CRVB:2017:185

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
19 januari 2017
Zaaknummer
15/5354 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik ongegrond werd verklaard. Het college had eerder het bezwaar van appellant tegen een verzoek om aanvullende gegevens met betrekking tot zijn aanvraag voor bijzondere bijstand niet-ontvankelijk verklaard. Appellant ontving op dat moment algemene bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had bijzondere bijstand aangevraagd voor griffierecht. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld, waarop appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 22 november 2016 was appellant niet aanwezig, maar het college werd vertegenwoordigd door mr. A.D. Weber. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant met zijn hoger beroep geen procesbelang meer heeft, aangezien het college hem inmiddels volledig tegemoet is gekomen in zijn verzoek om bijzondere bijstand. De Raad benadrukt dat voor het aannemen van procesbelang niet alleen een formeel of principieel belang voldoende is, maar dat er ook daadwerkelijk een resultaat moet zijn dat voor de indiener van betekenis kan zijn. Aangezien het college het verzoek van appellant heeft ingewilligd, is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak werd gedaan door R.H.M. Roelofs, met L.V. van Donk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 januari 2017. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

15/5354 WWB
Datum uitspraak: 17 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
24 juli 2015, 15/256 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2016. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.D. Weber.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde in geding algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Appellant heeft op 10 oktober 2014 bijzondere bijstand aangevraagd in de kosten van griffierecht tot een bedrag van in totaal € 817,-. Bij brief van 22 oktober 2014 heeft het college verzocht om aanvullende gegevens met betrekking tot deze aanvraag, meer in het bijzonder diagnosedocumenten van het juridisch loket. Deze brief is voorzien van een bezwaarclausule. Op 31 oktober 2014 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de brief van
22 oktober 2014 en het college in gebreke gesteld.
1.3.
Bij besluit van 18 december 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van
31 oktober 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de brief van 22 oktober 2014 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Bij besluit van 8 april 2015 heeft het college de op 10 oktober 2014 door appellant aangevraagde bijzondere bijstand alsnog verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het bezwaar van 31 oktober 2014 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
Het in 1.2 vermelde verzoek van het college om diagnosedocumenten is volgens appellant in strijd met artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep. Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
4.2.
Het college is appellant bij het in 1.3 vermelde besluit van 8 april 2015 volledig tegemoet gekomen in zijn in 1.2 vermelde verzoek om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht. Appellant kan met het hoger beroep geen resultaat meer bereiken dat voor hem feitelijk van betekenis is. De stelling van appellant dat het college in de aanvraagfase ten onrechte om diagnosedocumenten heeft verzocht, is in dit geval van louter principiële betekenis en levert dus geen procesbelang op.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2017.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) L.V. van Donk

HD