ECLI:NL:CRVB:2017:1867
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich per 12 januari 2010 ziek meldde als schoonmaker. Na beëindiging van zijn dienstverband in mei 2012 ontzegde het Uwv appellant een WIA-uitkering, waarna hij in aanmerking kwam voor een WW-uitkering. Appellant meldde zich opnieuw ziek in december 2012 en vroeg in september 2014 een WIA-uitkering aan. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkingen had, maar dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies te twijfelen. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die zijn stellingen onderbouwden. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld en dat appellant in staat was de geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn beperkingen. De uitspraak werd gedaan op 17 mei 2017.