ECLI:NL:CRVB:2017:1909
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid en taalbeheersing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich ziek gemeld vanwege verergering van rugklachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 1 december 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende gegevens had verzameld om tot een afgewogen medisch oordeel te komen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies, waaronder die van huishoudelijk medewerker, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad wees erop dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd dat zij niet over een zekere beheersing van de Nederlandse taal beschikte, en dat zij deze bekwaamheid binnen zes maanden zou kunnen verbeteren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen en de vereisten voor taalbeheersing in het kader van arbeidsongeschiktheid.