Uitspraak
21 augustus 2015, 15/1766 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds medio 1998 bekend is bij het Uwv vanwege lichamelijke en psychische klachten, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat er geen recht op een WIA-uitkering was ontstaan omdat er geen sprake was van een toename van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.
De appellant had in 2014 gemeld dat zijn gezondheid was verslechterd, maar de verzekeringsarts concludeerde dat er geen toegenomen beperkingen waren ten opzichte van de eerdere beoordeling in 2009. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant niet was gewijzigd en dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd. De Raad wees erop dat de informatie van de huisarts en andere medische gegevens niet voldoende onderbouwd waren om de conclusie van het Uwv te weerleggen.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om de eerdere besluiten van het Uwv te betwisten en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden dat de beperkingen van appellant niet waren toegenomen en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.