ECLI:NL:CRVB:2017:204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
15-5066 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt. Appellant, die sinds 4 mei 2002 een WAO-uitkering heeft, is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn uitkering onveranderd voort te zetten in de klasse van 15 tot 25% arbeidsongeschiktheid. Dit besluit was gebaseerd op een medisch en arbeidskundig onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd. Appellant betwistte de juistheid van de medische beoordeling en voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten, waaronder ernstige depressie en PTSS.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreef. In hoger beroep heeft appellant zijn bezwaren herhaald en verzocht om benoeming van een deskundige. Het Uwv heeft verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de relevante medische informatie van de behandelend psychiater in zijn beoordeling heeft betrokken. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling dat appellant meer of zwaarder beperkt is dan door het Uwv is vastgesteld. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust en bevestigt de aangevallen uitspraak. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5066 WAO
Datum uitspraak: 20 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 mei 2015, 14/7591 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Türk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en stukken, waaronder een brief van sociaal psychiatrisch verpleegkundige R. van der Wal van 23 maart 2012, en brieven van psychiater G. de Bruyn van 29 juni 2012 en 10 maart 2013, ingediend.
Appellant heeft een brief van psychiater De Bruyn van 6 november 2015 aan de Raad gestuurd. Hierop heeft het Uwv gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Türk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft vanaf 4 mei 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% in verband met psychische klachten. Op
20 januari 2012 heeft appellant zich ziek gemeld voor zijn werk als productiemedewerker als gevolg van toegenomen psychische klachten. Bij besluit van 7 april 2014 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat appellants WAO-uitkering onveranderd wordt voortgezet in de klasse 15 tot 25%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 27 november 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft, kort gezegd, de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Appellant meent dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen die hij ervaart als gevolg van ernstige depressie en PTSS. De beperkingen, met name wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren, zijn niet juist vastgesteld. Voorts stelt appellant dat wegens de medische behandeling die hij ondergaat, en die voor hem erg intensief en uitputtend is een urenbeperking gesteld moet worden. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op informatie van behandelend psychiater De Bruyn en de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht, appellant lichamelijk en psychisch onderzocht tijdens het spreekuur op 31 januari 2014 en heeft de in het dossier aanwezige brieven van behandelend psychiater De Bruyn van 23 maart 2012,
29 juni 2012 en 10 maart 2013 betrokken in zijn beoordeling. De verzekeringsarts heeft de diagnoses die De Bruyn heeft gesteld – depressie en PTSS/angstklachten – overgenomen. In het rapport van 12 februari 2014 heeft de verzekeringsarts vermeld dat de geclaimde klachten vooral een persoonlijke reactie op de persoonlijke situatie en privézorgen zijn en dat appellant benutbare mogelijkheden heeft. Een urenbeperking acht de verzekeringsarts, onder verwijzing naar de Standaard verminderde arbeidsduur, niet aan de orde. De medische belastbaarheid van appellant is verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 april 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, appellant na afloop van de hoorzitting onderzocht en kennis genomen van de in de bezwaarprocedure ingebrachte brief van psychiater De Bruyn van 25 september 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 24 november 2014 vermeld dat de gronden voor de beperkingen bestaan uit de aanwezigheid van een ernstige depressie en PTSS. Bij het vaststellen van de FML is rekening gehouden met de verzekeringsgeneeskundige richtlijn Depressie. Als gevolg van de PTSS kan appellant niet werken in een productiesetting. Ook is er aandacht geweest voor werktijden en regelmaat, maar voor een duurbeperking geven de oorzaken van de arbeidsongeschiktheid – depressie en PTSS – volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding. Gelet hierop zag de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen noodzaak om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
4.2.
Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant, gemeten naar objectieve maatstaven, op de beoordelingsdatum 17 januari 2014 meer of zwaarder beperkt is dan door het Uwv met de FML van 4 april 2014 is vastgesteld. De medische informatie van psychiater De Bruyn die appellant in hoger beroep heeft overgelegd werpt geen ander licht op de zaak. Met de klachten als gevolg van depressie en PTSS die De Bruyn in de brief van
6 november 2015 vermeldt, is bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening gehouden. De Bruyn gaat voor de periode van oktober 2013 tot april 2014 uit van een GAF-score van tussen de 45 en 55. Dit komt overeen met de GAF-score die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport heeft vermeld, zodat vastgesteld kan worden dat is uitgegaan van een vergelijkbare ernst van de beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren. In dit verband is van belang dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2014:1032) het GAF-systeem bedoeld is om in het kader van een behandeling enig handvat te geven voor de beoordeling en het beloop ervan. Het
GAF-systeem is niet bedoeld om beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de conclusie van de rechtbank dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust, wordt onderschreven en dat er, nu er geen twijfel is over de juistheid van de vastgestelde beperkingen, geen aanleiding is om een deskundige te benoemen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag liggende functies in verzekeringsgeneeskundig opzicht passend te achten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende overtuigend gemotiveerd dat de bij de schatting uiteindelijk geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn en binnen het bereik van appellant liggen.
4.5.
Uit wat overwogen is in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zodat ook het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2017.
(getekend) L. Koper
(getekend) M.S.E.S. Umans

SS