ECLI:NL:CRVB:2017:2051
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag op grond van de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven ongegrond heeft verklaard. Appellante had bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar het college had haar bijstandsaanvraag van 28 juli 2014 afgewezen omdat zij onvoldoende bewijs had geleverd over haar levensonderhoud sinds 1 juli 2009. De rechtbank oordeelde dat het college mocht verwachten dat appellante met bewijsstukken zou aantonen hoe zij in die periode had geleefd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom appellante niet heeft aangetoond hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien. De Raad stelt vast dat appellante in het verleden al bewijs had geleverd dat zij ondersteuning ontving van familie en vrienden, en dat er geen concrete aanwijzingen waren voor niet-gemelde inkomsten. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het college, en verplicht het college om de aanvraag van appellante inhoudelijk te behandelen. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.970,- bedragen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen om bijstand en de verplichting van het college om de beschikbare gegevens met welwillendheid te bezien. De Raad bepaalt dat tegen de nieuw te nemen beslissing op bezwaar slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad zelf.