ECLI:NL:CRVB:2017:2089
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsuitkering en dringende redenen voor afzien
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van bijstandsuitkeringen over bepaalde perioden, omdat hij meende dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De terugvordering was ingesteld door het algemeen bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Laborijn, die de bevoegdheden in het kader van de WWB uitoefent.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de periode van 19 september 2013 tot 1 november 2013 en van 1 december 2013 tot 15 januari 2014 bijstand heeft ontvangen, maar dat deze bijstand herzien is vanwege inkomsten uit werkzaamheden. De appellant had tegen de herziening geen rechtsmiddel aangewend, waardoor deze in rechte onaantastbaar was geworden. Het algemeen bestuur had vervolgens de kosten van bijstand tot een bedrag van € 880,82 teruggevorderd.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij door de terugvordering in financiële problemen is gekomen en veel stress heeft ervaren. De Raad oordeelde echter dat de door de appellant aangevoerde redenen niet voldoende waren om van terugvordering af te zien. De Raad benadrukte dat de bescherming van de beslagvrije voet van toepassing is en dat de appellant niet in een onaanvaardbare sociale of financiële situatie verkeert die een uitzondering rechtvaardigt. De Raad bevestigde daarom de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.