ECLI:NL:CRVB:2017:2089

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
16/355 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering en dringende redenen voor afzien

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van bijstandsuitkeringen over bepaalde perioden, omdat hij meende dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De terugvordering was ingesteld door het algemeen bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Laborijn, die de bevoegdheden in het kader van de WWB uitoefent.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de periode van 19 september 2013 tot 1 november 2013 en van 1 december 2013 tot 15 januari 2014 bijstand heeft ontvangen, maar dat deze bijstand herzien is vanwege inkomsten uit werkzaamheden. De appellant had tegen de herziening geen rechtsmiddel aangewend, waardoor deze in rechte onaantastbaar was geworden. Het algemeen bestuur had vervolgens de kosten van bijstand tot een bedrag van € 880,82 teruggevorderd.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij door de terugvordering in financiële problemen is gekomen en veel stress heeft ervaren. De Raad oordeelde echter dat de door de appellant aangevoerde redenen niet voldoende waren om van terugvordering af te zien. De Raad benadrukte dat de bescherming van de beslagvrije voet van toepassing is en dat de appellant niet in een onaanvaardbare sociale of financiële situatie verkeert die een uitzondering rechtvaardigt. De Raad bevestigde daarom de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

16.355 WWB

Datum uitspraak: 16 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 december 2015, 14/7555 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het algemeen bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Laborijn te Doetinchem (algemeen bestuur)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van een gemeenschappelijke regeling oefent het algemeen bestuur sinds 1 januari 2016 de bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) en de Participatiewet uit, die voorheen werden uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem (college), met uitzondering van de verlening van bijzondere bijstand, bedoeld in §4.1 van die wetten, tenzij deze direct verband houdt met de kosten van levensonderhoud, zoals woonkostentoeslagen en bovenwettelijke aanvullingen op de bijstandsnorm. In deze uitspraak wordt onder het algemeen bestuur mede verstaan het college.
Namens appellant heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het algemeen bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G. Kelderman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde hier van belang bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 14 maart 2014 heeft het algemeen bestuur de bijstand van appellant over de periode van 19 september 2013 tot 1 november 2013 en de periode van 1 december 2013 tot 15 januari 2014 (perioden in geding) herzien, in verband met inkomsten uit werkzaamheden. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend, zodat de herziening van de bijstand over de perioden in geding in rechte onaantastbaar is geworden.
1.3.
Bij besluit van 11 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 september 2014 (bestreden besluit), heeft het algemeen bestuur de over de perioden in geding gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 880,82 van appellant teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Evenals in beroep heeft hij aangevoerd, dat dringende redenen aanwezig zijn om van terugvordering af te zien. De bijstand van appellant is ingetrokken geweest. Nadien heeft hij enkel inkomsten ontvangen om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij heeft hierdoor verscheidene schulden gekregen. Een terugvordering zal hem nog verder in financiële problemen brengen. Appellant heeft gedurende de periode zonder bijstand veel stress ervaren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uitsluitend is in geschil of sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
4.2.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de WWB kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Dringende redenen kunnen slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. Dat appellant veel stress heeft ervaren betekent niet dat de terugvordering leidt tot onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen als hiervoor bedoeld. De financiële problemen brengen dit evenmin mee. Daarbij is van belang dat appellant de bescherming heeft van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en M. Hillen en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J. Smolders

HD