ECLI:NL:CRVB:2017:2097

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
15/3702 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van eerder besluit inzake Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die zijn verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit van het Uwv had afgewezen. Appellant had een Ziektewetuitkering aangevraagd, maar deze was hem ontzegd op basis van eerdere besluiten. Het Uwv had zijn verzoek om de eerste ziektedag te verleggen afgewezen, en appellant had hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die het Uwv hadden moeten nopen om terug te komen op het eerdere besluit. Appellant voerde aan dat er nieuwe medische informatie was die zijn pijnklachten vóór de vastgestelde datum bevestigde, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet nieuw was en dat de eerdere besluiten van het Uwv correct waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

15/3702 ZW
Datum uitspraak: 14 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
24 april 2015, 14/4691 (aangevallen uitspraak) en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 mei 2017. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van Nieuwburg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was van 1975 tot 1 november 2011 in dienst van [werkgever 1]. Met ingang van 1 januari 2010 is hij op non-actief gesteld. Appellant is met ingang van
1 juni 2010 in dienst getreden bij [werkgever 2]. Het dienstverband met [werkgever 1] is met wederzijds goedvinden beëindigd met ingang van
1 november 2011. Appellant heeft een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) aangevraagd uit zijn dienstverband bij [werkgever 1] met ingang van 25 november 2011. Bij besluit van 10 juli 2012, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 12 oktober 2012, heeft het Uwv appellant een ZW-uitkering per 25 november 2011 ontzegd. Appellant heeft tegen het besluit van 12 oktober 2012 beroep ingesteld, maar heeft dit beroep later ingetrokken.
1.2.
Bij besluit van 27 november 2012 heeft het Uwv het verzoek van appellant, om zijn eerste ziektedag te verleggen van 25 november 2011 naar 25 oktober 2011, afgewezen. Bij besluit van 26 maart 2013 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
27 november 2012 ongegrond verklaard en de eerste ziektedag van appellant, naar aanleiding van verzekeringsgeneeskundig onderzoek in bezwaar, verlegd naar 8 november 2011. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 26 maart 2013 bij uitspraak van 27 januari 2014 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij brieven van 7 februari 2014, 18 maart 2014 en 1 mei 2014 heeft appellant het Uwv verzocht om het besluit van 12 oktober 2012 te herzien. Bij besluit van 7 juli 2014 heeft het Uwv besloten om niet terug te komen van het besluit van 12 oktober 2012 omdat het verzoek van appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden bevat. Aan dit besluit ligt een rapport van een bedrijfsarts van het Uwv van 7 juli 2014 ten grondslag. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 17 oktober 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat wat appellant ter onderbouwing van zijn verzoek, zijn bezwaar en zijn beroep naar voren heeft gebracht niet kan worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden is niet gebleken. Het door appellant ingebrachte verzekeringsgeneeskundig rapport van Triage medisch adviesbureau (Triage) van
29 augustus 2013 is in een eerdere procedure bij de rechtbank al aan de orde geweest. Het bericht van zijn orthopedisch chirurg T.S. Oei, dat ziet op het bezoek van appellant aan de polikliniek orthopedie van 15 juli 2013, bevat geen informatie over de gezondheidssituatie van appellant, die in eerdere procedures niet al bekend was. Dat dit specifieke bericht geen onderdeel uitmaakte van het dossier van het Uwv, leidt niet tot een andere conclusie.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat op grond van een bericht van orthopedisch chirurg Oei van 15 juli 2013, het verzekeringsgeneeskundig rapport van Triage van
29 augustus 2013 en een brief van zijn huisarts D.J. van Dijk van 3 juni 2015 is komen vast te staan dat hij vóór 8 november 2011 pijnklachten had in de onderrug. Dit is volgens hem een nieuw feit als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb en had het Uwv moeten nopen terug te komen van het besluit van 12 oktober 2012.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 oktober 2015, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:6 van de Awb luidt als volgt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2.
Het verzoek van appellant strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn eerder genomen besluit van 12 oktober 2012. Het Uwv heeft dit verzoek met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen.
4.3.
Bij uitspraak van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, heeft − ook − de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan − overeenkomstige − toepassing geeft aan artikel 4:6 van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.4.
Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
2 oktober 2015 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat uit de ingezonden informatie van orthopedisch chirurg Oei van 15 juli 2013 en huisarts Van Dijk van 3 juni 2015 geen nieuwe gegevens naar voren komen met betrekking tot eerder vastgestelde beperkingen die zien op einde wachttijd. Vastgesteld is dat in de brief van Oei niet wordt gesproken over rugklachten maar over jaren bestaande pijn in de linker bil, waarbij wordt te kennen gegeven dat zich sedert twee maanden toename van pijnklachten bij lopen, drukverhoging en staan voor heeft gedaan. Appellant heeft voorafgaand aan het besluit van 12 oktober 2012 uitgebreid klachten aan nek, schouder, armen, heupen en knieën gemeld, maar geen rugklachten. Het feit dat appellant de rugklachten niet eerder dan bij zijn verzoek in 2014 aan de orde heeft gesteld is tegenstrijdig aan de bewering dat informatie van huisarts en orthopeed bewijzen dat rugproblemen er vóór 8 november 2011 zijn geweest. Appellant heeft tot 8 november 2011 doorgewerkt en is uitgevallen wegens armklachten. Deze reactie van het Uwv wordt onderschreven.
4.5.
Verder wordt opgemerkt dat de diagnose die klachten van appellant moet verklaren bij een beoordeling in het kader van de ZW niet zozeer van belang is. Het gaat om de bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgestelde beperkingen die voortvloeien uit een ziekte of gebrek. De klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen waren bij het Uwv bekend en zijn bij het besluit van 12 oktober 2012 betrokken. De in juli 2013 gestelde diagnose is dan ook geen nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant bij zijn verzoek om terug te komen van het besluit van
12 oktober 2012 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
4.6.
Voor zover het verzoek van appellant ziet op de periode na zijn aanvraag, wordt overwogen dat in dit geding het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit is gedaan op een datum waarop het tijdvak waarover het ziekengeld kon worden verstrekt als bedoeld in artikel 29, vijfde lid, van de ZW, reeds was verstreken. Een beoordeling over eventuele aanspraken in de toekomst kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen (uitspraak van de Raad van 16 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4600).
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Gelet op het in 4.7 gegeven oordeel is er geen grond voor toekenning van schadevergoeding. Evenmin is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2017.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) B. Dogan

SS