Uitspraak
24 april 2015, 14/4691 (aangevallen uitspraak) en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
OVERWEGINGEN
1 juni 2010 in dienst getreden bij [werkgever 2]. Het dienstverband met [werkgever 1] is met wederzijds goedvinden beëindigd met ingang van
1 november 2011. Appellant heeft een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) aangevraagd uit zijn dienstverband bij [werkgever 1] met ingang van 25 november 2011. Bij besluit van 10 juli 2012, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 12 oktober 2012, heeft het Uwv appellant een ZW-uitkering per 25 november 2011 ontzegd. Appellant heeft tegen het besluit van 12 oktober 2012 beroep ingesteld, maar heeft dit beroep later ingetrokken.
27 november 2012 ongegrond verklaard en de eerste ziektedag van appellant, naar aanleiding van verzekeringsgeneeskundig onderzoek in bezwaar, verlegd naar 8 november 2011. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 26 maart 2013 bij uitspraak van 27 januari 2014 ongegrond verklaard.
29 augustus 2013 is in een eerdere procedure bij de rechtbank al aan de orde geweest. Het bericht van zijn orthopedisch chirurg T.S. Oei, dat ziet op het bezoek van appellant aan de polikliniek orthopedie van 15 juli 2013, bevat geen informatie over de gezondheidssituatie van appellant, die in eerdere procedures niet al bekend was. Dat dit specifieke bericht geen onderdeel uitmaakte van het dossier van het Uwv, leidt niet tot een andere conclusie.
29 augustus 2013 en een brief van zijn huisarts D.J. van Dijk van 3 juni 2015 is komen vast te staan dat hij vóór 8 november 2011 pijnklachten had in de onderrug. Dit is volgens hem een nieuw feit als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb en had het Uwv moeten nopen terug te komen van het besluit van 12 oktober 2012.