ECLI:NL:CRVB:2017:2192
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de bekendmaking van besluiten en de termijn voor bezwaar in het kader van de Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) beëindigden. De besluiten waren op 15 juli 2014 genomen, maar waren niet op de juiste wijze bekendgemaakt aan de appellant, omdat ze naar een oud adres waren gestuurd. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de bezwaartermijn was gaan lopen op 26 augustus 2014, na een correcte bekendmaking op het laatst bekende adres van de appellant. De appellant had echter aangevoerd dat hij ten tijde van de verzending van de besluiten bij zijn moeder verbleef en dat zijn woning dichtgetimmerd was door de politie, wat volgens hem verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding zou rechtvaardigen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bekendmaking op 26 augustus 2014 rechtsgeldig was. De Raad stelde vast dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor de verzorging van zijn post, ook tijdens zijn detentie. De Raad oordeelde dat de omstandigheden van verblijf bij zijn moeder en detentie geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding opleverden, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.