ECLI:NL:CRVB:2017:2216
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op IVA-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het recht op een IVA-uitkering werd afgewezen. Appellant, die sinds 2002 als beveilingsmedewerker werkte, heeft zich in 2012 ziek gemeld vanwege diverse medische klachten, waaronder hartklachten, rug- en heupklachten, en psychische klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar niet op een IVA-uitkering, omdat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er geen geschil is over de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant, maar wel over de duurzaamheid daarvan. De Raad verwijst naar de Wet WIA, die bepaalt dat duurzaam arbeidsongeschikt is degene die medisch stabiel of verslechterend is en op lange termijn een geringe kans op herstel heeft. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig hebben gehandeld en dat de prognose voor appellant niet ongunstig is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen reden is om aan de beoordeling van de verzekeringsartsen te twijfelen, en dat appellant geen recht heeft op een IVA-uitkering.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.