ECLI:NL:CRVB:2017:222

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2017
Publicatiedatum
23 januari 2017
Zaaknummer
15/3434 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WGA-uitkering op basis van medische beoordeling en geschiktheid voor functies

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WGA-uitkering van appellante, die sinds eind 2005 met klachten van depressiviteit kampt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een herbeoordeling in 2013 vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft haar uitkering per 16 oktober 2013 ingetrokken. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft in beroep de conclusies van de door haar geraadpleegde deskundige gevolgd en geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante. Appellante is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank de conclusies van de deskundige terecht heeft gevolgd. De Raad oordeelt dat het deskundigenrapport zorgvuldig en consistent is en dat de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) door het Uwv op basis van de bevindingen van de deskundige voldoende recht doet aan de situatie van appellante. De Raad concludeert dat er geen gronden zijn om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat de intrekking van de WGA-uitkering op goede gronden is gebeurd. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

15/3434 WIA
Datum uitspraak: 13 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 april 2015, 14/2733 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.W. Kempe, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om vergoeding van schade ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kempe en haar huisarts, [A]. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als administratief medewerkster, is eind 2005 uitgevallen met klachten van depressiviteit. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft het Uwv na een medisch onderzoek bij besluit van 31 oktober 2007 vastgesteld dat appellante recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Met ingang van 17 juni 2010 is deze uitkering omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling medio 2013 heeft drs. J. Hondema op verzoek van het Uwv een psychiatrische expertise verricht en het Uwv van verslag en advies gediend. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld tot het verrichten van arbeid en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellante in staat is geacht.
1.3.
Bij besluit van 15 augustus 2013 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering per
16 oktober 2013 ingetrokken omdat appellante met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.4.
In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Zij kampt met psychische problemen waarvoor zij laatstelijk tot en met december 2007 onder behandeling van een psychiater is geweest. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een verklaring van haar huisarts van 8 september 2013 alsmede een brief van GGZ Rijnstreek van 12 december 2013 in geding gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin aanleiding gezien de FML aan te passen omdat als gevolg van aanvallen de concentratie en het geheugen zijn verminderd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de gevolgen hiervan onderzocht en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 17,66% bedraagt. Bij besluit van 12 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 15 augustus 2013 ongegrond verklaard.
2. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante aanvullende medische informatie in geding gebracht. Het betreft een brief van de psychiater van 10 april 2014 en een verklaring van de huisarts van 12 juni 2014. Het Uwv heeft met verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 juni 2014 het ingenomen standpunt gehandhaafd. Op verzoek van de rechtbank heeft psychiater I.V.J. van der Drift een expertise verricht. Het Uwv heeft naar aanleiding daarvan een aanvullende beperking in de FML aangenomen op aspect 1.1. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat dit geen consequenties heeft voor de geduide functies. Appellante heeft hierop haar zienswijze gegeven.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat zij aanleiding ziet de conclusies van de door haar geraadpleegde deskundige te volgen. De rechtbank acht het onderzoek van de door haar ingeschakelde deskundige zorgvuldig en volledig en acht de conclusies afdoende gemotiveerd. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met het aannemen van een beperking op het aspect vasthouden van de aandacht voldoende rekening heeft gehouden met de concentratieproblematiek zoals die naar voren komt in het rapport van de deskundige. De rechtbank volgt appellante niet in haar standpunt dat zij nog meer beperkt moet worden geacht dan aangenomen, omdat dit niet overeenkomt met de bevindingen van de deskundige en hiervoor ook anderszins geen medische onderbouwing is gegeven. Ten slotte acht de rechtbank de geschiktheid voor de geduide functies voldoende toegelicht. Omdat het Uwv volgens de deskundige geen rekening heeft gehouden met alle bij appellante bestaande beperkingen heeft de rechtbank aanleiding gezien het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Verder heeft de rechtbank uitspraak gedaan inzake vergoeding van proceskosten en griffierecht.
4. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen gronden zijn om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat door het Uwv in onvoldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen zoals vastgesteld door de door de rechtbank geraadpleegde deskundige.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Partijen zijn verdeeld over de vraag of met de aanscherping van de FML op het aspect vasthouden van de aandacht voldoende recht is gedaan aan de bevindingen en conclusies van de door de rechtbank geraadpleegde deskundige. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het rapport van de deskundige volgt dat appellante door haar psychische beperkingen ook op andere onderdelen van het persoonlijk en sociaal functioneren beperkt is en dat de beperking voor het vasthouden van aandacht ernstiger is dan door het Uwv is aangenomen. De rechtbank heeft met juistheid het standpunt van appellante verworpen. Van der Drift heeft in zijn rapport bij de vraag of hij zich met de FML kon verenigen verwezen naar zijn beschouwing op pagina 19 en 20. Na een beschrijving van de bevindingen uit onderzoek en de verschillende klachten komt Van der Drift tot de conclusie dat hij met betrekking tot de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren geen aanleiding ziet het belastbaarheidsprofiel te wijzigen, behoudens bij persoonlijk functioneren. Daar zal de concentratie van de aandacht enige tijd volgens hem verminderd zijn in perioden van depressie. Hij maakt melding van score 1. Vastgesteld wordt dat het Uwv overeenkomstig deze conclusie de FML op 22 december 2014 heeft aangepast en daarmee volledig is tegemoetgekomen aan de kanttekening die Van der Drift bij de eerder vastgestelde FML heeft gemaakt.
5.3.
De in hoger beroep overgelegde verklaring van de huisarts van 29 oktober 2016 en de toelichting van de huisarts ter zitting maken de beoordeling niet anders. Hieruit komt weliswaar – zoals ook in eerdere verklaringen van de huisarts beschreven – naar voren dat de situatie van appellante ernstig is, maar tevens blijkt dat een verslechtering van de medische situatie, waarbij het gaat om een opname in 2014, na de datum in geding heeft plaatsgehad. Dit kan voor de vaststelling van de beperkingen rond oktober 2013 dan ook geen rol spelen. Nu de door het Uwv op 22 december 2014 vastgestelde FML juist is geacht en de voorgehouden functies, waarvan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapport van
15 januari 2015 de geschiktheid nogmaals heeft bezien, passend worden geacht, heeft het Uwv terecht geoordeeld dat met ingang van 16 oktober 2013 geen sprake is van arbeidsongeschiktheid, zodat de WGA-uitkering van appellante op goede gronden is ingetrokken.
5.4.
Uit 5.2 en 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
6. Voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding is geen grond.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek tot veroordeling van vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries
IvR