In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de Wajong-uitkering van appellante, een studerende jonggehandicapte, door het Uwv. Appellante had op 20 februari 2011 een uitkering aangevraagd vanwege whiplashklachten na een auto-ongeluk in 2009. Het Uwv kende haar een uitkering toe, maar verlaagde deze later omdat zij was gaan studeren. Appellante was het niet eens met de beslissing van het Uwv en stelde dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv bevoegd was om de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante te herbeoordelen en dat de beëindiging van de studieregeling op grond van de Wet Wajong gerechtvaardigd was. De Raad concludeerde dat het participatieplan geen bindende toezeggingen bevatte over het behoud van de uitkering tijdens de studie. De Raad bevestigde dat de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat appellante meer beperkt was dan door het Uwv was aangenomen. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.